Die disco aan de Rozengracht die tenslotte dichtgetimmerd werd, wat bijzonder schijnheilig was, want cocaïne was in het uitgaansleven in Amsterdam jaren tachtig zeer gangbaar.
Dat radiostation met de slome presentatoren – het is mij nooit opgevallen dat men van coke nou zo levendig wordt; ja, tenzij men al heel wat alcohol opheeft, dan veegt het de daarbij behorende loomheid weg – geen deejays natuurlijk, dat klonk te levendig, dat woord. “Dit was (verkeerd uit te spreken Engelse naam, Eksekjoetif Sleks schiet mij te binnen)” snuif snuif, stommel rommel, “ik ga verder met –
Jottem! Einstürzende Neubauten. Vernieuwend. Erg goed! (Muziek mocht ook nooit spannend, mooi, ontroerend en eigenlijk ook niet dansbaar zijn. Dan was het GOED). Uitstekende 12” voor wat langer verblijf in het kleinste kamertje – nee, niet om te snuiven. Tenzij dat je ambitie was. Een collega ging er bij onder de douche. Daar is het mij dan weer te kort voor.
Yü-gung – Fütter mein Ego, 1985