Van ‘voorlichter’ tot pitbull: hoe het CIDI aan alle verdere discussie een einde maakt

“Jongens waren we, maar aardige jongens. Al zeg ik het zelf, ” schreef Nescio ooit. Die regels waren wel van toepassing op wat toen ”De Werkgroep Israel” heette. Het was na de Yom Kippoeroorlog -1973 of ’74. Israel ondervond plotseling tegenwind.  De halve Derde Wereld zei z’n betrekkingen met Israel op. In Nederland wankelde de VVD, omdat hier ineens autoloze zondagen waren als gevolg van een Arabische boycot. Wij waren jong, twintigers, dertigers en voerden actie. We verdedigden Israel, maar we waren ook, dachten we, progressief.  We verkondigden (tijdens meetings, demonstraties en in spreekbeurten op scholen) dat de oplossing een twee-statenoplossing moest worden. Daar waren toen nog weinig mensen voor te vinden. Links Israel dacht liever in termen van een ”Jordaanse oplossing”.

In dezelfde tijd richtte Mr R.A. (Bob) Levisson in Den Haag het Centrum Informatie en Documentatie Israel (CIDI) op. Dat gebeurde min of meer vanuit dezelfde gedachte:  als je het hele verhaal over Israel maar goed zou vertellen, zou de kritiek wel weer verstommen.
In 1977 maakte ik een overstap van de muziek naar de journalistiek. Ik kreeg het baantje bij Het Vrije Volk via een tip van Ronny Naftaniël, die mijn vriend was. Ronny zelf verruilde in dezelfde tijd het voorzitterschap van de Werkgroep, waar ik intussen ook bestuurslid van was geworden, voor een baan als onderdirecteur van het CIDI. Mijn eerste primeur bij de krant was over de ”Arabische boycot”, een zwartboek van Naftaniel, dat uiteindelijk uitmondde in een parlementaire enquête. Ronny werd niet lang daarna de opvolger van Levisson.

Daarna veranderde alles heel snel. Datzelfde jaar 1977 streken twee vertegenwoordigers van de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie PLO in Den Haag neer.  Het was het eerste contact tussen de PLO en de Nederlandse politiek. Met twee vrienden samen – we waren alledrie zionist in die dagen – had ook ik een ontmoeting met die twee, Ezzedin Kalak en Naim Khadr. Het nieuws van deze – geheime – ontmoeting lekte uit, en een week of twee later kwam ik – na wat belwerk – er achter dat het geen toeval was dat ik geen uitnodigingen voor bestuursvergaderingen meer ontving. Ik was geruisloos uit het bestuur van de Werkgroep verwijderd. Let wel: de Werkgroep die zogenaamd vóór gesprekken was tussen zionisten en de PLO. Nog wat extra telefoontjes maakten duidelijk dat dit scenario afkomstig was van Naftaniël.

Het was een Jezuïetenstreek die ik – waarschijnlijk ten onrechte – toen niet als een serieuze waarschuwing heb opgevat. Ik vond het toen eigenlijk helemaal niet zo erg. Ik werd opgeslokt door mijn nieuwe baan, en begon al gauw ”het Werkgroep-gedachtegoed” (evenals het zionisme) behoorlijk te relativeren. Via contacten met de PLO kwam ik op het spoor van de hardnekkige pogingen van Arafat en de zijnen om binnen de PLO een twee-statenoplossing aanvaard te krijgen, iets wat een aantal jaren later ook inderdaad zou lukken. Ook sprak ik de Israelische tegenpartijen in wat een heuse Palestijns-Israelische dialoog was, al was het geen officiële. Ik schreef er veel over. Spannend werk, dat me ook veel begrip en kennis bijbracht van de interne discussies in de PLO en me in contact bracht met meerdere leden van de ”Uitvoerende Raad”, het hoofdbestuur van de PLO. Twee jaar later maakte ik een overstap naar Het Parool, en nog weer een aantal jaren later naar de Volkskrant.

In die jaren schreef ik ook, op basis van een vast schema, columns voor het Nieuw Israëlietisch Weekblad, het enige joodse weekblad, dat toen een beetje andere signatuur had dan nu, om het maar eens heel eufemistisch te zeggen. Laten we zeggen dat ik een voorstander was van ”evenhanded policy” en begrip had voor het standpunt van de Palestijnen, zowel als (tenminste een deel van) de Israelische regering, waarvan ik intussen ook de nodige mensen had gesproken. Dat maakte me niet geliefd bij iedereen. Maar ik had wel een eigen groep enthousiaste lezers, tot in de kringen van wat je joodse leiders zou kunnen noemen, toe. Een enkele keer zat ik zelfs in een forum op verzoek van het CIDI, om daar een, zoals dat heette, ”linkser tegengeluid” te laten horen.

Barak
Tot het begin van deze eeuw. De mislukte top van Ehud Barak, Yasser Arafat en Clinton in 2000, de Tweede Intifada en het aantreden van de bully Ariel Sharon als Israels premier, luidde een verandering in. Een nogal harde en drastische verandering. Zonder dat ik van standpunt was veranderd, lag ik er ineens uit. Het NIW nam een bocht naar rechts en had geen behoefte meer aan mijn stukjes. De beste redactrice die ze daar ooit hebben gehad, werd geleidelijk min of meer ”kaltgestellt” en later eruit gewerkt. Ook zij was te links. Binnen joods Nederland was ik alleen nog welkom bij ‘Een Ander Joods Geluid’. En het CIDI veranderde intussen van een redelijk intelligente ”polderlobbyclub” zoals de organisatie ooit was omschreven, in een gezelschap dat het ineens niet meer zo nauw nam met het internationale recht en de nederzettingen ging verdedigen.

In 2004 schreef ik op verzoek van het tijdschrift Ravage een verhaal over ”Het CIDI neemt de bochten wat korter”, over die veranderingen. Maar achteraf kunnen we zeggen dat dit pas het begin was van een ontwikkeling.  In 2010 was er een wisseling van de wacht bij het CIDI en beschreef ik hoe het intussen volledig zijn steun van linkse Nederlandse partijen was kwijtgeraakt.  Later dat jaar maakte het CIDI zich  sterk voor een ontvangst van burgemeesters van nederzettingen op de Westoever, wat betekende dat het zich voor het eerst ook de facto achter de nederzettingenpolitiek schaarde. Maar ook dat was nog maar een stap. Want gaandeweg nam het CIDI volstrekt geen afstand meer van het Israelische beleid, met al zijn toenemende mensenrechtenschendingen, het aannemen van de racistische Natiestaat-wet, de dodelijke activiteiten aan de grens met Gaza, het zwart maken en belasteren van mensenrechten- of vredesactivisten of wat dan ook. 

Het CIDI dat zich altijd kon onderscheiden doordat het enigszins genuanceerd was, en een eigen geluid kon laten horen, zoals Naftaniel jaren geleden zei, was dat element nu geheel en al kwijt. Het was het een aanhangsel van het geluid van de regering-Netanyahu geworden, of van de leugenachtige Likud-minister van Strategie Gilad Erdan, of noem de hele lijst van rechtse Israelische prominenten allemaal maar op. Het was intussen ook een ander CIDI geworden. Naftaniel had plaats gemaakt voor Hanna Luden, een vriendelijk ogend mevrouwtje van Israelische herkomst, dat vroeger vooral uitblonk door haar kennis van de Jiddische taal, dat het nu tot haar taak rekende Trumps ”vredesvoorstellen” te prijzen, of het feit af te kraken dat Nederland een missie stuurde naar Iran. Onder haar ging een drietal jonge medewerkers aan de slag, van huis geen van allen joods (al is Van Koningsbergen het onlangs geworden), die hun gebrek aan kennis van het Midden-Oosten goed maken met hun niet aflatende ijver om alles wat Israel roept minimaal drievoudig te versterken, het Forum voor Democratie binnen te halen, racisten op Israel-reizen te sturen, en intussen kwistig met de kwalificaties ”terrorist” of ”antisemiet” te strooien.

In de tussentijd zorgde dit CIDI overigens ook nog voor een onverkwikkelijke andere zaak: de banvloek over de sinds 1993 in Amsterdam gehouden Kristallnacht-herdenking, die mij (en de anderen die dit organiseerden) een jarenlange scheldkanonnade opleverde dat we op de herdenking Israel zwart zouden maken, alleen vluchtelingen aan het woord zouden laten en voor het overige uitsluitend ”antisemitisch” bezig zouden zijn. Ik ga hier niet de smerige truc van het CIDI, dan wel de jarenlang herhaalde leugens die ons om de oren vlogen opnieuw oprakelen – ik heb ze voldoende op dit blog beschreven (google maar Kristallnacht of Kristallnachtherdenking).
Maar een beetje een minister onder druk zetten om critici van het Israelische beleid en ijveraars voor een vreedzame oplossing buiten de deur te houden, is toch nog weer een geheel nieuwe ontwikkeling. Ik heb tot tot nog toe – tegen beter weten in –  voor dit CIDI (dat helaas door een grote meerderheid van leden van joodse clubs en vooral ook de christelijke meutes van Christenen voor Israel en dergelijke – wordt gevolgd) in mijn achterhoofd altijd een soort plekje vrij gehouden om in discussie te gaan.

Na deze laatste streek, waarbij ze een minister schoffeerden en Jaap Hamburger van Een Ander Joods Geluid, twee mensen van The Rights Forum en mijzelf buiten de deur lieten zetten, is het duidelijk dat ze altijd iedereen en alles zullen dwarsbomen, bullyen of boycotten die anders denken dan zijzelf. Mensen die wèl oog hebben voor mensenrechtenschendingen. Of die misschien wel willen praten over oplossingen die niet voor 100% uit de koker komen van de regering  in Jeruzalem. Dit CIDI wil duidelijk alleen  luisteren naar de soufflering van ‘his master’s voice’, al is het niet bekend of het – net zoals destijds de Werkgroep Israel – eveneens door de Israelische ambassade wordt gesubsidieerd. (De Werkgroep kreeg destijds 3.000 gulden per jaar).
Het CIDI ”voor vrede tegen antisemitisme”. Het mocht wat. Laat ze stikken met die leuze. Laat ze doodvallen, de Naftaniels de Ludens, hun pitbulls. Onrecht heeft uiteindelijk het eeuwige leven niet.

Ook verschenen op Abu’s blog.