Van de Parijse Commune naar het nieuwe municipalisme

Walter Lotens staat stil bij de 150ste verjaardag van de Parijse commune. Een gebeurtenis waarvan de schokgolven voelbaar zijn tot op de dag van vandaag. – Dit is de inleiding bij het stuk van De Wereld Morgen dat wij hierbij overnemen. Het is een lang artikel, wees voorbereid, maar het is wellicht net nodig voor Nederland na Bruine Woensdag 17 maart 2021. Dispereert niet! – red. Krapuul

18 maart 1871. Het is 3 uur in de ochtend. Twee brigades van het Franse leger – 6.000 man sterk – vallen Parijs binnen. Hun opdracht? Korte metten maken met die rebelse hoofdstad! De 250 kanonnen die Parijs verdedigen (en die betaald waren door de inwoners) in beslag nemen én de nationale garde ontwapenen. Dat bevel kwam van Adolphe Thiers die hoofd was van de uitvoerende macht van de toenmalige machteloze Franse republiek.

Wat was het internationale plaatje op dat ogenblik? Frankrijk was in aanvaring gekomen met haar Duitstalige buren. In het begin van dat jaar was de oorlog tegen Pruisen geëindigd met een smadelijk nederlaag voor Frankrijk. De regering capituleerde en Adolphe Thiers moest de overgavevoorwaarden van de Duitse kanselier Otto von Bismarck die niet van de poes waren aanvaarden. Zo moest Frankrijk onder meer Elzas-Lotharingen afstaan aan Duitsland en ook Parijs zou bezet worden door de Duitsers. Een bikkelhard verdict.

Niet alleen militair, maar ook financieel-economisch zat Frankrijk aan de grond. Tijdens het beleg door de Duitsers hadden de Parijzenaars zwarte sneeuw gezien. De zwarte markt bloeide als nooit tevoren. Er was gebrek aan alles. Historica Denise De Weerdt schrijft dat een pond hondenvlees toen werd verkocht aan 4 à 5 fr., ratten aan 2 à 3 francs en katten aan 20 à 30 francs per stuk. (1) Ook het Parijse bedrijfsleven viel helemaal stil. Daarom had de vorige regering een wettelijk uitstel afgekondigd om betaling van schulden en achterstallige huren even uit te stellen. Om het allemaal nog wat erger te maken herriep Thiers deze verzachtende maatregel en eiste hij onmiddellijke afdracht van achterstallige rente, pacht, huren en belastingen. De kleine, ambachtelijke bedrijven hadden geen inkomsten omdat er geen bevoorrading van goederen en grondstoffen was en konden dus hun schulden niet betalen. De meeste arbeiders waren werkloos door het stil vallen van zowat elke economische bedrijvigheid. Op enkele dagen tijd werden er zo maar eventjes 300.000 faillissementen gemeld. Bovendien stopte de regering met het betalen van het loon aan de ongeveer honderdduizend leden van de Nationale Garde.

Al die maatregelen brachten de rebelse lont dichter bij het kruitvat en om dat gevaar te bezweren wilde het Franse leger die 18de maart Parijs ontwapenen. Het zou anders uitdraaien … Que le peuple veille! Dat bleef niet bij een aansporing maar werd goed opgevolgd door de Parijse bevolking.

De journalist Prosper-Olivier Lissagaray was een van de eerste ooggetuigen: ‘Middelerwijl ontwaken de voorsteden. De eerste winkels worden geopend, rond de melkboerinnen, voor de wijnhuizen prevelt men aan elkaars oor; men toont elkander de soldaten die de mitrailleusen naar de volkrijke straten gericht houden en, op de muren, de nog vochtige plakbrieven door Thiers en zijne ministers geteekend. Zij spreken van de handel die stilstaat, van de bestellingen die achterblijven, van de kapitalen die schrik aangejaagd worden.’

Prosper-Olivier Lissagaray is de eerste maar zeker niet de laatste die uitvoerig over de Parijse Commune heeft geschreven. Bibliotheken vol bestaan erover. Lissagarays boek verscheen voor het eerst in 1877 in Londen en werd achteraf uitgegeven in verschillende talen, onder meer in het archaïsche Nederlands van hierboven waarvoor de Nederlandse sociaal anarchist Ferdinand Domela-Nieuwenhuys verantwoordelijk was. ‘De geschiedenis der Commune van Parijs naar het Fransch en den burgeroorlog van 1871 van Domela-Nieuwenhuys’ werd in 1894 uitgegeven door de Gentse drukker J. Foucaert. Ik ben de trotse eigenaar van zo’n vergeeld exemplaar waarvan het citaat hierboven een epoque leesproefje is.

Lissagaray was een republikein en socialist en Domela-Nieuwenhuys bekende zich eerder tot de libertaire anarchistische stroming die tijdens de Parijse Commune sterk aanwezig was. Het is dus zeker niet toevallig dat Domela-Nieuwenhuys achter de ideeën van de Commune stond en dat niet alleen als vertaler van Lissagaray.

Een dochter van hem kreeg de naam Louise naar Louise Michel, ‘rode Louise’ – ook wel insinuerend ‘la pétroleuse’ genoemd door de tegenstanders van de Commune – met wie hij in 1882 in Den Haag persoonlijk kennis maakte. Aanvankelijk werkte Louise Michel als ambulancevrouw en behandelde ze gewonden op de barricades. Tijdens het beleg van Parijs predikte ze onvermoeibaar het verzet tegen de Pruisen. De politieke achtergronden – socialisme en anarchisme – van beide heren en ook van Louise Michel zijn niet onbelangrijk, want daarmee illustreren zij dat de Parijse Commune een rebelse plek was waar heel het spectrum van het toenmalige links – er waren zowel anarchisten, socialisten als blanquisten en jacobijnen aanwezig – kortstondig invulling heeft weten te geven aan de contouren van een andere maatschappij.

Kortstondig zoals Le temps des cerises, dat lentelied van Jean-Baptiste Clément, aangeeft. Het chanson dat achteraf door o.a. Yves Montand zo bloedmooi werd gezongen:

Quand nous chanterons le temps des cerises
Et gai rossignol et merle moqueur
Seront tous en fête
Les belles auront la folie en tête…

Van 18 maart tot 28 mei 1871 heeft de Parijse Commune geduurd. Uitgerekend 72 dagen dus en eigenlijk waren het maar 54 dagen van effectief bestuur. De commune werd pas op 29 maart geïnstalleerd en moest al op 21 mei wegens oorlogsgevaar onderbroken worden. Kun je op 54 dagen de maatschappij veranderen? ‘Zeker niet, maar de commune deed het alleszins beter dan de overheden die daaraan vooraf gingen,’ schrijft Michel Cordillot, de samensteller van het recent verschenen indrukkende naslagwerk La Commune de Paris 1871. (2)

La Commune en marche

Vandaar dat het haast onbegrijpelijk is wat er in die korte tijd al niet gerealiseerd werd. Neem nu de manier waarop de leden van de Commune op 28 maart werden gekozen. Dat gebeurde door 229.000 kiezers van de 485.000 geregistreerde mannen (sic). (3) Daar valt natuurlijk veel op af te dingen want de stem van de vrouw was daarbij niet aanwezig – de tijdgeest was daarvoor blijkbaar nog niet rijp – terwijl het juist vrouwen à la Louise Michel waren die ook op de barricades meer dan hun mannetje wisten te staan. Het merendeel van de communards waren jongeren zonder enige praktische ervaring op het gebied van gemeentelijk bestuur. Toch slaagden zij erin om een aantal lopende zaken, zoals bijvoorbeeld postbedeling, voedselvoorziening en innen van belasting te laten doorgaan. Het is opvallend dat het financieel beleid van de Commune, ondanks haar revolutionair elan, eerder gematigd is gebleven. De bank van Frankrijk in Parijs die over ruime reserves beschikte werd niet genationaliseerd. Volgens historica Denise De Weerdt betaalde de bank van Frankrijk slechts 20.240.000 fr. uit aan de Algemene Raad van de Commune, waarvan nog 9.400.000 fr. gedekt werd door de rekening van de stad. Gedurende diezelfde periode verdween er 257.637.000 fr. naar de reactionaire regering in Versailles. (4)

Belangrijk is ook dat de verkozen volkscommissarissen onderworpen bleven aan democratische controle en gedurende hun mandaat afgezet konden worden, mochten ze niet aan de wil van de meerderheid van de bevolking voldoen. Ook de wedde van de functionarissen werd geplafonneerd. De publieke dienstverlening moest door alle communards, van de verkozen leden van de Commune tot aan de lagere ambtenaren, tegen het gangbare arbeidersloon verricht worden. Bovendien gold er een verbod op cumul.

In de dagen dat de Commune de stad bestuurde, werd een aantal sociale en democratische maatregelen getroffen (onder meer het afschaffen van nachtwerk in de bakkerijen, een gewaarborgd minimum weekloon, boetes door de patroons opgelegd aan arbeiders, maar ook afschaffing van ‘de berg van barmhartigheid’). Bovendien werd er een batterij van ingrijpende hervormingen doorgevoerd. Die worden door de Canadese filosoof Jonathan Durand Folco netjes op een rijtje gezet in zijn boek ‘Á nous la ville’. Hij somt op: ‘Recht op arbeid voor vrouwen, gelijk loon, erkenning van het vrije huwelijk, kosteloosheid van de notariële akten, laïcisering van de onderwijsinstellingen en van de ziekenhuizen, instelling van de schoolplicht en het gratis onderwijs, scheiding van kerk en staat, vervanging van het leger door een nationale garde van burgers, persvrijheid, instelling van een tienurendag, overdracht aan coöperaties van werkplaatsen en fabrieken die gesloten werden of door de eigenaars verlaten waren, een periode van drie jaar om schulden af te lossen, een uitkering voor oorlogsinvaliden, inbeslagname van lege woningen, oprichting van gemeentelijke eethuizen, gratis broodbedeling, enz. …(5)

Achter deze indrukwekkende, maar nog zeer onvolledige opsomming van maatregelen, waarvan sommige van zeer dringende aard waren, rijzen toch ook de eerste contouren op van die pacifistische, seculiere, antipatriarchale, sociale en rechtvaardige stedelijke samenleving waarnaar de communards streefden.

Zowel economisch als politiek werd de Commune van Parijs sterk beïnvloed door anarchistische ideeën. Maatregelen, zoals de heropening van bankroete en/of gesloten werkplaatsen in de vorm van coöperaties sloten ongetwijfeld aan bij de economische ideeën over geassocieerde arbeid en wederzijdse hulp waarvan praktisch georiënteerde anarchisten zoals Peter Kropotkin de inspiratoren waren. De Canadese anarchistisch geïnspireerde auteur George Woodcock stelt in zijn A History of Libertarian Ideas and Movements dat een opmerkelijke bijdrage aan de activiteiten van de Commune, en in het bijzonder aan de organisatie van openbare diensten, werd geleverd door leden van verschillende anarchistische facties, waaronder de mutualisten Courbet, Longuet en Vermorel, de libertaire collectivisten Varlin, Malon en Lefrangais, en de bakoenisten Elie en Elisée Reclus en Louise Michel.

Op politiek terrein wilden de Parijse Commune zich niet opsluiten in een eng en gesloten communalisme. Er werd gestreefd naar een evenwicht tussen het lokale en het globale. Het communalisme of het municipalisme in één enkele stad is een even absurd idee als dat van het socialisme in één land. Geen parochialisme dus, ook geen nationalisme maar een open kosmopolitische houding zoals in het Verlichtingsdenken. Dat was de blik waarmee de Commune naar de wereld keek. Het ‘municipalisme zal internationaal zijn of het zal niet zijn’ zei ook Kate Sheia Baird, een activiste van Barcelona en Comú.

De visie van de Commune van een gemeenschappelijk Frankrijk, gebaseerd op een federatie van afgevaardigden die gebonden zijn aan dwingende mandaten van hun kiezers en die op elk moment kunnen worden herroepen, weerspiegelt niet alleen de ideeën van Bakoenin en Proudhon, maar ook van Kropotkin.

Minder bekend is dat er in de periode van de Parijse Commune ook kortstondige opstanden uitbraken in steden als Béziers, Perpignan, Grenoble, Bordeaux en Nîmes. De anarchistisch geïnspireerde politieke idee die daar achter zat was om te komen tot een federatie van communale entiteiten die van onderuit overkoepelende samenwerkingsverbanden zouden aangaan. Deze pogingen werden snel en met veel bloedvergieten onderdrukt, zoals dat ook met de Parijse Commune is gebeurd.

Mais il est bien court le temps des cerises …

72 dagen was Parijs een belegerde stad door de troepen van het land waartoe het behoorde. Straat voor straat, barricade per barricade werd er gevochten. De kasseien van de Parijse binnenstad werden steeds nieuwe verdedigingsgordels. Maar de Franse overmacht was groot, te groot. Op zaterdag 27 mei vielen de Buttes de Chaumont en het kerkhof van Père-Lachaise in handen van het Franse leger. De Duitsers versperden de uitvalswegen waarlangs de communards zich hadden kunnen terugtrekken, terwijl zij oprukten naar Vincennes waardoor het laatste fort dat in handen was van de communards geïsoleerd werd. Op 28 mei vielen de laatste barricaden.

Na iets meer dan twee maanden werd de Commune in bloed gesmoord: naar schatting 30.000 communards werden vermoord, waarvan velen vielen op de begraafplaats Père Lachaise – le mur des fédérés is daarvan een stille getuigenis – en ongeveer evenveel werden verbannen naar het andere eind van de wereld, vooral naar het bagno van Frans Guyana en naar Nieuw-Caledonië waar ook Louise Michel terechtkwam. (6) Na die bloedige week ging de repressie echter onverminderd voort, zoals dat ook het geval was onder het Francoregime dat na het beëindigen van de Spaanse burgeroorlog in 1939 de jacht op de verslagen republikeinen nog jaren bleef voortzetten.

De laatste strofe van ‘Le temps des cerises’ klinkt dan ook bijzonder onheilspellend. Het lijkt wel alsof Jean-Baptiste Clément een helderziende was en dat hij die laatste strofe van zijn lentelied geschreven heeft met in het achterhoofd de afloop van de Parijse Commune die toen nog moest plaatsvinden.

Mais il est bien court, le temps des cerises
Où l’on s’en va deux cueillir en rêvant
Des pendants d’oreilles
Cerises d’amour aux larmes pareilles
Tombant sous la feuille en goutte de sang
Mais il est bien court le temps des cerises
Pendants de corail qu’on cueille en rêvant.

De geografie van de macht

We zijn nu 150 jaar verder en overal wordt de Commune herdacht. Nou ja, niet overal, want niet iedereen droeg de communards in het hart, toen niet en nu ook niet. ‘Wij willen niet dat er ook maar één cent naar deze vereniging gaat,’ riep Rudolph Granier zeer recent uit tijdens een zitting van de Parijse gemeenteraad. De vereniging waarvan sprake heet ‘Amies et amis de la Commune de Paris 1871’. Granier is lid van de rechtse partij ‘Les Républicains’ (LR). Binnenkort wil de stad Parijs de 150ste verjaardag van de Commune herdenken. Volgens rechts wil burgemeester Anne Hidalgo (PS) de herdenking van de Commune van 1871 gebruiken om haar kandidatuur voor de presidentsverkiezingen van volgend jaar een duwtje te geven. Maar rechts vindt ook dat er geen enkele reden is om een gebeurtenis te herdenken ‘die Parijs in vuur en vlam heeft gezet’. Dat schrijft Freddy De Pauw in www.uitpers.be.(7)

De Parijse Commune maakte en maakt nog steeds heftige emoties los tussen voor en tegenstanders. Vele Franse literaire beroemdheden stonden eerder negatief tegenover de gebeurtenissen in het Parijs van 1871. De meesten hebben de Commune veroordeeld, zoals bijvoorbeeld Alexandre Dumas fils, Jules Barbey d’Aurevilly, de gebroeders Goncourt, Joseph de Gobineau, Alphonse Daudet, Hippolyte Taine en Ernest Renan. Daartegenover stonden dan schrijvers zoals Victor Hugo, Jules Vallès, Arthur Rimbaud, Paul Verlaine en Jean de Villiers de l’Isle-Adam die de Commune verdedigden.

De Commune blijft controverses oproepen, ook bij de onderzoekers achteraf. Dat blijkt onder meer uit de zeer uiteenlopende cijfers die aangehaald worden in verband met la semaine sanglante en de daaropvolgende repressie. Er is trouwens ook een bibliotheek vol geschreven over en tegen die brandstichters en tegen die ‘pétroleuses’, tegen die ‘anarchisten, tegen dat janhagel, dat gepeupel en die oproerkraaiers’ die grote delen van de Parijse binnenstad in brand zouden gestoken hebben. Stuur ze terug naar het stenen tijdperk! Rechts en zeker extreemrechts zijn altijd goed geweest in (scheld)kanonnades en echte bombardementen. Ook dat is een fenomeen van alle tijden.

Na 1871 moest niet alleen de traditionele orde hersteld worden, maar ook Parijs moest een metamorfose ondergaan. Socioloog Stephen Bouquin wijst erop dat de Parijse Commune aan de basis lag van het Parijse stratenplan zoals het er vandaag uitziet. (8) Dat is niet toevallig. Onder prefect baron Haussmann – vandaar zijn boulevardnaam – moesten architecten en stadsplanners het stratenplan zo hertekenen dat elke revolte in een bepaalde wijk zeer snel kon neergeslagen worden door chargerende cavalerie. Vanaf toen kon je Parijs doorkruisen via netwerken van brede boulevards die de stad van noord naar zuid en van oost naar west doorsneden. De rechte straten van Haussmann waren minder gemakkelijk te barricaderen. Onder meer bij de huidige Boulevard de Sébastopol gaf Haussmann de ingenieurs opdracht de breedte van de rechte delen zo te berekenen dat bij een opstand de door paarden getrokken kanonnen naast elkaar de boulevard konden afrijden en de zijstraten onder schot houden. En toch brak in het centrum van Parijs in mei ’68 de studentenrevolte uit. Daarna werden ook de kasseien vervangen door asfalt. Zo zie je in het stratenplan van Parijs de geografie van de macht.

Na iets meer dan twee maanden werd de Commune in bloed gesmoord: naar schatting 30.000 communards werden vermoord, waarvan velen vielen op de begraafplaats Père Lachaise – le mur des fédérés is daarvan een stille getuigenis – en ongeveer evenveel werden verbannen naar het andere eind van de wereld, vooral naar het bagno van Frans Guyana en naar Nieuw-Caledonië waar ook Louise Michel terechtkwam. (6) Na die bloedige week ging de repressie echter onverminderd voort, zoals dat ook het geval was onder het Francoregime dat na het beëindigen van de Spaanse burgeroorlog in 1939 de jacht op de verslagen republikeinen nog jaren bleef voortzetten.

De laatste strofe van ‘Le temps des cerises’ klinkt dan ook bijzonder onheilspellend. Het lijkt wel alsof Jean-Baptiste Clément een helderziende was en dat hij die laatste strofe van zijn lentelied geschreven heeft met in het achterhoofd de afloop van de Parijse Commune die toen nog moest plaatsvinden.

Mais il est bien court, le temps des cerises
Où l’on s’en va deux cueillir en rêvant
Des pendants d’oreilles
Cerises d’amour aux larmes pareilles
Tombant sous la feuille en goutte de sang
Mais il est bien court le temps des cerises
Pendants de corail qu’on cueille en rêvant.

De geografie van de macht

We zijn nu 150 jaar verder en overal wordt de Commune herdacht. Nou ja, niet overal, want niet iedereen droeg de communards in het hart, toen niet en nu ook niet. ‘Wij willen niet dat er ook maar één cent naar deze vereniging gaat,’ riep Rudolph Granier zeer recent uit tijdens een zitting van de Parijse gemeenteraad. De vereniging waarvan sprake heet ‘Amies et amis de la Commune de Paris 1871’. Granier is lid van de rechtse partij ‘Les Républicains’ (LR). Binnenkort wil de stad Parijs de 150ste verjaardag van de Commune herdenken. Volgens rechts wil burgemeester Anne Hidalgo (PS) de herdenking van de Commune van 1871 gebruiken om haar kandidatuur voor de presidentsverkiezingen van volgend jaar een duwtje te geven. Maar rechts vindt ook dat er geen enkele reden is om een gebeurtenis te herdenken ‘die Parijs in vuur en vlam heeft gezet’. Dat schrijft Freddy De Pauw in www.uitpers.be.(7)

De Parijse Commune maakte en maakt nog steeds heftige emoties los tussen voor en tegenstanders. Vele Franse literaire beroemdheden stonden eerder negatief tegenover de gebeurtenissen in het Parijs van 1871. De meesten hebben de Commune veroordeeld, zoals bijvoorbeeld Alexandre Dumas fils, Jules Barbey d’Aurevilly, de gebroeders Goncourt, Joseph de Gobineau, Alphonse Daudet, Hippolyte Taine en Ernest Renan. Daartegenover stonden dan schrijvers zoals Victor Hugo, Jules Vallès, Arthur Rimbaud, Paul Verlaine en Jean de Villiers de l’Isle-Adam die de Commune verdedigden.

De Commune blijft controverses oproepen, ook bij de onderzoekers achteraf. Dat blijkt onder meer uit de zeer uiteenlopende cijfers die aangehaald worden in verband met la semaine sanglante en de daaropvolgende repressie. Er is trouwens ook een bibliotheek vol geschreven over en tegen die brandstichters en tegen die ‘pétroleuses’, tegen die ‘anarchisten, tegen dat janhagel, dat gepeupel en die oproerkraaiers’ die grote delen van de Parijse binnenstad in brand zouden gestoken hebben. Stuur ze terug naar het stenen tijdperk! Rechts en zeker extreemrechts zijn altijd goed geweest in (scheld)kanonnades en echte bombardementen. Ook dat is een fenomeen van alle tijden.

Na 1871 moest niet alleen de traditionele orde hersteld worden, maar ook Parijs moest een metamorfose ondergaan. Socioloog Stephen Bouquin wijst erop dat de Parijse Commune aan de basis lag van het Parijse stratenplan zoals het er vandaag uitziet. (8) Dat is niet toevallig. Onder prefect baron Haussmann – vandaar zijn boulevardnaam – moesten architecten en stadsplanners het stratenplan zo hertekenen dat elke revolte in een bepaalde wijk zeer snel kon neergeslagen worden door chargerende cavalerie. Vanaf toen kon je Parijs doorkruisen via netwerken van brede boulevards die de stad van noord naar zuid en van oost naar west doorsneden. De rechte straten van Haussmann waren minder gemakkelijk te barricaderen. Onder meer bij de huidige Boulevard de Sébastopol gaf Haussmann de ingenieurs opdracht de breedte van de rechte delen zo te berekenen dat bij een opstand de door paarden getrokken kanonnen naast elkaar de boulevard konden afrijden en de zijstraten onder schot houden. En toch brak in het centrum van Parijs in mei ’68 de studentenrevolte uit. Daarna werden ook de kasseien vervangen door asfalt. Zo zie je in het stratenplan van Parijs de geografie van de macht.

Bookchins ideeën zijn in feite een hedendaagse uitwerking van wat in de negentiende eeuw door anarchisten werd gepropageerd. Op die manier wordt de link gelegd tussen het historisch municipalisme, dat ongetwijfeld anarchistisch geïnspireerd was, en het nieuwe municipalisme dat nu de kop opsteekt. Murray Bookchin sterft in 2006 op 85-jarige leeftijd en is niet meer in staat geweest om de revival van het municipalisme in al zijn zeer uiteenlopende uitingsvormen te bestuderen. Zijn ideeën vielen niet op een koude steen en vonden navolging en vooral toepassing op verschillende plaatsen in de wereld.

Van ‘Koerdistan’ …

De pogingen die in de Koerdische regio ondernomen worden om tot een democratisch federalisme te komen zijn volledig geïnspireerd op zijn werk, maar Bookchin zelf is wegens ziekte niet kunnen ingaan op de vraag van de door de Turken gevangen genomen Koerdische leider Abdullah Öcalan om de Turkse en Syrische Koerden te helpen bij het installeren van de ideeën van het libertair municipalisme.

De Syrische Koerden en hun medestanders hebben tijdens het oorlogsgeweld van de voorbije jaren een eigen autonome federatie opgericht in het noorden van het land. Ze noemden het Rojava, wat West-Koerdistan betekent in het Koerdisch. De Democratische Unie Partij (PYD), de grootste partij in de Koerdische regio’s, maakte van het ontstane machtsvacuüm gebruik om daar een nieuw maatschappijmodel te introduceren, dat gebaseerd is op het gedachtegoed van Abdullah Öcalan, leider van de Koerdische Arbeiderspartij (PKK). Het is andermaal een poging om een ‘Paradise built in hell’ op te richten zoals de titel van een van de werken van de VS- auteur Rebecca Solnit luidt. En een hel mag je het daar in de regio gerust wel noemen. Daar hebben IS maar ook Turkije wel voor gezorgd. Dat heeft ook de paus tijdens zijn recent bezoek aan Mosul met eigen ogen kunnen zien. Deze keer is er geen Thiers aan zet, maar Erdogan weet ook wel hoe hij zo’n opstandig varkentje op een onfrisse manier moet wassen.

Öcalan, die ooit het Koerdische verzet begonnen is in de traditie van een marxistisch-leninistische guerrillastrijd, heeft, mede onder invloed van Murray Bookchins denken, gekozen voor een heel andere benadering. ‘Hij stelt niet langer te streven naar de creatie van een afzonderlijke Koerdische natiestaat, maar naar autonome en geconfedereerde, basisdemocratische gemeenschappen,’ schrijft Kristel Cuvelier van het Koerdisch instituut in Brussel. (12) In Rojava werden talloze basisdemocratische ‘communes’ opgericht die geconfedereerd samenwerken voor gemeenschappelijke besluitvorming. Zo’n commune kan bestaan uit een heel dorp tot een straat of een wijk in een grotere stad met 40 tot soms wel 350 gezinnen. Vertegenwoordigers van de verschillende communes in een bepaalde regio komen vervolgens samen in een lokale volksraad, die op haar beurt weer vertegenwoordigers levert aan een grote, stedelijke assemblee. Belangrijk hierbij is dat elke raad wordt voorgezeten door twee co-voorzitters, één man en één vrouw. In Rojava wordt dus niet alleen de positie van de vrouw versterkt, maar neemt men ook afstand van het staatsdenken en van een eng Koerdisch nationalisme. Dat stelt ook de Nederlandse auteur Fréderike Geerdink die een jaar mee optrok met de gewapende vrouwelijke leden van de YPG (Democratische Unie Partij) in haar boek ‘Dit vuur dooft nooit’ ‘Het Midden-Oosten verdient een oplossing die recht doet aan de etnische en religieuze lappendeken die het is. Wég dus met de natiestaat, zegt Öcalans ideologie. In plaats daarvan bepleit ze een systeem van democratie van onderop. Daarin hebben gemeenschappen op buurtniveau werkelijke zeggenschap over zichzelf. Op stads- of dorpsniveau zijn die gemeenschappen aan elkaar verbonden en overleggen ze over gedeelde belangen. De steden zijn weer verbonden aan een kanton, een bestuursregio, en de kantons overleggen ook weer over gedeelde belangen.’ (13) Ludo De Brabander van Vrede en www.uitpers.be beaamt in ‘Het Koerdisch Utopia’: ‘Nooit eerder was de politieke participatie en betrokkenheid van de bevolking zo groot.’ (14) Hij verwijst ook met nadruk naar het sociaal contract van de Democratische Federatie van Noordelijk Syrië dat volgens hem een van de meest vooruitstrevende ter wereld is en hij voegt eraan toen: ‘Er zijn dus grote stappen gezet. Stappen waar Europa, dat zich graag als vaandeldrager ziet van de waarden van de verlichting en de mensenrechten, veel van kan leren.’

… naar de Zapatisten

Zouden de Zapatisten die in 1994 voor het eerst vanuit het Lacandonawoud in het Mexicaanse Chiapas hun eigen stem lieten horen Murray Bookchin gekend hebben? Allicht niet. Maar toch is er een opmerkelijke parallellie in politieke evolutie tussen het zapatistische EZLN en de Koerdische PYD (Democratische Unie Partij) waar te nemen: beide bewegingen ondergingen een paradigmashift van marxistisch-leninistische guerrillastrijd naar een vorm van democratisch confederalisme. (15)

Met vallen en opstaan en met kleine projecten proberen de Zapatisten in de laboratoriumsituatie van het Lacandonawoud te werken aan een nieuw samenlevingsverband waarin ‘caracoles’, autonome gebieden met ‘juntos de buen gobierno’ (raden van goed bestuur) – min of meer te vergelijken met de communes in Rojava – een belangrijke rol spelen.

Preguntando caminamos, zeggen de Zapatistas: al vragend komen we vooruit. Soms in stilte, soms zeer spectaculair. Op 21 december 2012 bijvoorbeeld werd, zonder enige aankondiging, een stille mars georganiseerd van 40.000 mensen, gewoon om te tonen dat ‘we nog bestaan’. Dat gebeurde op de dag dat de Maya-kalender afliep en in het Westen over ‘het eind van de wereld’ werd gesproken. Op 1 januari 2016 verscheen een manifest van het EZLN, ondertekend door subcomandante Galeano: ‘Gedurende die 22 jaar van weerstand en rebellie hebben wij verder gebouwd aan een andere levenswijze, ons zelf besturend volgens de zeven principes van governar obedeciendo (al gehoorzamend besturen).’ (16)

De Griekse onderzoeker Leonidas Oikonomakis die de Zapatisten maar ook de Boliviaanse cocaleros (cocatelers) bestudeert en die ook een tijdje in een Escuelita van de Zapatistas heeft doorgebracht – sympathisanten worden door het EZLN uitgenodigd om deel te nemen aan workshops – vermeldt dat de belangrijkste les die de ‘studenten’ als afscheid meekregen het uitdrukkelijke verzoek was om de organisatiestructuur van de Zapatistas in het eigen land niet te kopiëren, want ‘wij kunnen en willen niet opleggen wat je moet doen. Het is aan jullie om te beslissen’. Leonidas Oikonomakis besluit: ‘Waarschijnlijk de grootste bijdrage van de Zapatistas aan internationaal links – los van hun reminder dat de Geschiedenis niet geëindigd is – is het feit dat zij niet de recepten van de gewone revolutionaire kookboeken volgen, maar een revolutie met een kleine ‘r’ heruitvinden en innovatieve en autonome wegen openen naar democratisch zelfbestuur.’ (18)

Inderdaad, participatie is geen modewoord voor de zapatisten, maar een zeer belangrijk element in het proces van sociale transformatie. In de dorpsgemeenschappen worden regelmatig asambleas gehouden – waarbij trouwens de participatiegraad van vrouwen zeer hoog is – om op een horizontale manier te kunnen beslissen over zaken die rechtstreeks te maken hebben met het dagelijks leven van alle bewoners. Todo para todos, nada para nosostros (alles voor iedereen en niets voor onszelf) vat zeer goed samen wat de betrachting is. In de meeste dorpsgemeenschappen is er een tweetalige basisschool (eigen taal en Spaans) aanwezig waarvan de leerplannen van onderuit worden opgesteld met de actieve participatie van studenten en van de gemeenschap. Om aan de buitenwereld duidelijk te maken op welke manier men in de dorpsgemeenschappen omspringt met het begrip ‘autonomie’ werden er vanaf 2013 Escuelitas (schooltjes) georganiseerd. Zo draaiden de Zapatisten, naar eigen zeggen, de tortilla om. ‘In plaats van de indianen te bestuderen, werden wij hun studenten,’ zei de Franse historicus en antropoloog André Aubry die in San Cristóbal de las Casas woonde en er een Escuelita bijwoonde . (17)

Ik weet niet of de gemaskerde subcomandante Marcos die nu Galeano heet, het werk van de Duitse filosoof Ernst Bloch gelezen heeft – het zou me trouwens niet verbazen -, want dat streven naar de concrete utopie, zoals geformuleerd door de Duitse filosoof van de hoop is zeker een van de vele ingrediënten van de zapatistencocktail. Het ‘beginsel hoop’ noemt Bloch de ‘warme golfstroom’ op een mogelijke menselijke bevrijding. Het is die onderstroom van het streven naar ‘het nog niet zijnde’ die Bloch probeert boven te halen. Het ‘nog niet’ houdt de hoop levend en maakt de kern uit van een utopisch bewustzijn. In de woorden van de Duitse filosoof: ‘De werking van de hoop vereist mensen die zich actief storten op het wordende, waartoe ze zelf behoren. Hopen is jezelf aan de toekomst geven, en dat engagement met de toekomst maakt het heden leefbaar.’

Rebelse steden

De Amerikaanse anarchistische denker John Holloway noemt de Zapatistas en Rojava schitterende voorbeelden ‘die de donkere, deprimerende hemel laten oplichten’ maar die kunnen inspireren door hun kracht en hun schoonheid.

Op vele plaatsen in de wereld ontwikkelen er zich geleidelijk aan concrete kiemen van ‘het nog niet zijnde’ waar libertaire en municipalistische elementen aanwezig zijn. Het zijn ‘Rebelse plekken’ zoals de titel van mijn boek over municipalisme en commons luidt. (19) Het gaat in al die gevallen niet om een verre toekomst – eerst de revolutie en dan volgt de klasseloze maatschappij vanzelf ! – maar om een grootscheepse verandering waar men al, op basis van wederzijdse hulp, in de tegenwoordige tijd moet mee beginnen. ‘Kleine revoluties’ beginnen niet morgen, maar vandaag: in het hic et nunc. Dat gebeurt vandaag met vallen en opstaan in Chiapas, in Koerdistan, in Barcelona, Madrid en andere rebelse steden. Kropotkin zou zich zeker tevreden in zijn weelderige baard krabben, mocht hij dat nog kunnen meemaken.

Het nieuwe municipalisme is een exponent van bewegingen van onderuit die omstreeks de millenniumwissel nieuw leven werden ingeblazen. Er is wereldwijd sprake van een fameuze opbloei van breed verspreide, vaak spontane en zeer diverse bottom-up-initiatieven. De Occupy-beweging en de indignados in Spanje en op andere plaatsen in de wereld maken deel uit van die opwaartse beweging vanuit de straten en de wijken, die zich na de laatste gemeenteraadsverkiezingen van 2015 in Spanje vertaald heeft in de opkomst van ciudades del cambio of ciudades rebeldes, ‘rebelse steden’. Op al de plekken waar het municipalisme veld won werden er, weliswaar binnen hun specifieke context, ongeveer dezelfde lijnen uitgezet die ook sterk tot uiting kwamen tijdens de Parijse Commune. Als reactie op corruptieschandalen en cliëntelisme werden er ethische codes opgesteld waaraan alle leden van het burgerplatform zich moesten houden. Daarin werden ook de principes en praktische maatregelen opgenomen om aan burgerparticipatie te doen en om een transparant en democratisch bestuur te ontwikkelen, die volgens het Zapatistische principe van het ‘al luisterend besturen’ zou functioneren. Het feminisme en het ecologische zijn echter 21ste eeuwse elementen die in de 19de eeuw nog niet op de voorgrond stonden.

‘Rebel cities’ is ook de titel van het bekende boek van de Amerikaanse sociaalgeograaf David Harvey. Hij noemt Bookchins voorstellen ‘veruit de meest genuanceerde en radicale plannen voor het creëren van en het verantwoordelijke collectieve gebruik van de zogenaamde commons (alle natuurlijke hulpbronnen die we gezamenlijk bezitten) in een brede waaier van mogelijkheden.’ David Harvey is echter van oordeel dat de weder toe-eigening van de stedelijke ruimte, anders gezegd de herovering van urbane commons, niet enkel een afzonderlijke of bijkomende vorm van klassenstrijd is – zoals dat meestal in marxistische traditie gesteld wordt – maar het fundament van de antikapitalistische strijd. De leefruimte is óók inzet van de sociale strijd.

Dat bewezen de indignados op 15-M. Op 15 mei 2011 riep de Juventud Sin Futuro, een van de vele burgerbewegingen in Madrid, op om naar de Puerta del Sol te komen onder het motto ‘wij zijn zonder huizen, zonder werk, zonder pensioenen’. Men verwachtte een 10.000 mensen. Het werden er veel, veel meer. Uit opiniepeilingen van dat ogenblik bleek dat ongeveer tachtig procent van de Spanjaarden achter de eisen van 15-M stond.

Daar ontstond in het hic et nunc een proces van space commoning. Het ging bovendien om een gezamenlijk proces van de verovering van een ruimte met grote symbolische waarde voor een stad als Madrid. De eerste tentjes verrezen en in de kortste keren was heel de Puerta del Sol één grote kampeerplaats en dat gebeurde intussen ook op andere plaatsen in Spanje en in de wereld: eerst op het Tahrirplein in Caïro, nadien op het Syntagmaplein in Athene en Occupy Wall Street in New York. Spontaan en bliksemsnel doorliepen de pleinbezetters de fase van verontwaardiging die leidt tot verzet en van verzet tot het opbouwen van een improvisatorische organisatie en tot de eerste kiemen van een tegenmacht. Mobiele toiletten werden aangesleept, keukententen opgesteld, voedsel gedoneerd, advocaten boden vrijwillig juridische ondersteuning aan, EHBO-posten werden opgericht, muziekgroepjes zorgden voor de sfeer en er werd gediscussieerd, heel veel gediscussieerd. Alles en iedereen was nieuw. Er waren geen woordvoerders, er was geen hiërarchie. De collectieve verbeelding van een ander Madrid installeerde zich onder het verbaasde oog van de bronzen Carlos III die de Puerta del Sol beheerst.

Een spontane oproep op het juiste momentum kan heel veel in beweging brengen en kan ongeziene krachten losmaken, zowel collectief als individueel. Dat kan leiden tot magische toestanden die ogenblikkelijk geschiedenis maken. Toen en nu. De historische voorbeelden à la de Parijse Commune die tot maatschappelijke kantelmomenten hebben geleid zijn legio.

Het was dus al snel duidelijk dat het nieuwe Spaanse municipalisme vertrok van de eis van ‘recht op de stad’ voor zij die er wonen. Dat was eveneens het uitgangspunt van de Franse socioloog en dissidente marxist Henri Lefebvre in zijn boek Le droit à la ville dat enkele maanden vóór mei ’68 verscheen en nu opnieuw wordt uitgegeven. (20) Municipalisme en commons staan volgens de Griekse architect en activist Stavros Stavrides zeer dicht bij elkaar. Dat illustreert hij in zijn boek The city and the commons. (21) Zoals ook Henri Lefebvre stelt Stavrides het recht op de stad centraal. ‘Whereas public space, as space marked by the presence of a prevailing authority, is space ‘given’ tot the people to certain terms, commons space is ‘taken’ by the people.’ (22)

Urban commons kunnen een belangrijke rol spelen om meer vorm te geven aan de stedelijke leefomgeving. Lefebvre en Stavrides, maar ook de Italiaanse auteur Massimo De Angelis, verbinden de zoektocht naar vormen van zelfbestuur aan de ontwikkeling van levensvormen die niet alleen dat zelfbestuur mogelijk maken maar er ook betekenis aan geven door ze deel te laten uitmaken van gedeelde ruimtes en initiatieven zoals wij-tuinen, straatvergroening, buurtspeelruimtes, maar ook geefmarkten, collectief wonen, deelbibliotheken, kinderopvang, enz. Het is een complex zoekproces waarbij in de kieren van de oude wereld zich nieuwe wereldjes kunnen vormen en nieuwe vormen van burgerschap zich kunnen aftekenen. Common space is thus space created and recreated constantly by a community which is organized through processes of participation of its members, considered as equals.’ (23)

Het verhaal van de Parijse Commune herhaalt zich 150 jaar later, niet in die extreme mate en in een andere context, maar het zich afzetten tegen onrechtvaardige toestanden en tegelijk de zoektocht naar die andere samenleving blijft een universele drive. Ik verwijs hier nogmaals met veel aandrang naar het werk van de Amerikaanse activiste en auteur Rebecca Solnit die in haar boek A Paradise built in hell aangeeft dat juist in de nasleep van grote, door mensen of natuurgeweld veroorzaakte rampen de meest utopische samenlevingsvormen tot stand kunnen komen. Het is het verhaal van mensen die greep op hun leven wilden krijgen en op hun geschiedenis, niet alleen in verband met politieke beslissingen, maar ook op het niveau van het dagelijkse leven. En als het dagelijkse leven verandert, dan verandert ook de stad. Voor Lefebvre is de stad, net zoals de ondernemingen en de werkvloer, de inzet van een machtsstrijd.

We zijn nu vijftig jaar verder en zijn boek stáát er nog steeds als een stevig theoretisch verbindingsteken tussen verleden en heden: van de Parijse Commune tot het Barcelona en Comú van Ada Colau en Ahora Madrid van Manuela Carmena. Intussen is de wereldbevolking die in een verstedelijkte omgeving woont fel toegenomen. Tot een eeuw geleden woonde ongeveer slechts tien procent van de wereldbevolking in steden. Vandaag is dat zestig procent. De steden zijn de laatste honderd jaar dus geëxplodeerd. Steden van tien tot zelfs dertig miljoen inwoners zijn globaal gezien lang geen uitzonderingen meer. De mens is meer dan ooit een stadswezen geworden en we wonen bij uitstek in stedelijke samenlevingen. Het is daar dat het municipalisme doorbreekt. Het is ook daar dat de strijd om het veroveren van stedelijke ruimtes gevoerd wordt, want gentrificatiebewegingen, massatoerisme en luxueuze projecten van immobaronnen houden lelijk huis in de grote steden en in de portemonnee van de gewone mensen.

Maar ook kleine of relatief kleine entiteiten zoals, in Frankrijk voorbeeld waar Grenoble, Saillans, Kingersheim en Loos-en-Gohelle, Poitiers, Chambéry, Annecy en Rezé hebben intussen de municipalistische rangen hebben vervoegd. Bij municipalisme past ook heel het commons-verhaal en dat speelt zich natuurlijk niet alleen af in de stad, maar ook op het platteland. Dat bewijzen de Franse Zadisten al jaren.

Van Tous au Larzac naar de ZAD

De ruimte op het platteland, van de landed commons dus, die door eeuwenlange enclosure movements, maar ook door het recentere neoliberalisme geprivatiseerd werden of door ondernemende overheden in beslag werden genomen om militaire domeinen of vliegvelden aan te leggen is in de voorbije decennia een sociaal strijdtoneel geworden.

Neem nu Frankrijk als bijvoorbeeld en de intussen al legendarische strijd die in de jaren zeventig van vorige eeuw begon om het plateau du Larzac te beschermen tegen de uitbreidingsplannen voor een militair domein. De soixantehuitards en de néo-ruraux van toen, waartoe figuren als José Bové behoorde, konden die uitbreiding tegenhouden met veel spectaculaire solidariteitsacties – ze lieten onder meer een kudde schapen los onder de Eiffeltoren – en uiteindelijk ook met de politieke steun van de jonge François Mitterand. Le plateau du Larzac is een lieu de mémoire van het verzet geworden.

La lutte du Larzac is echter veel meer dan een historische referentie. Het is nog steeds een inspiratiebron. Het verhaal van de landed commons wordt intussen op vele plaatsen geschreven: van de kleinste dorpen als Saint-Dizier in de Alpen tot in Nôtre-Dame-Des-Landes, maar daar liep het niet goed af. (24)

Vijfenveertig jaar geleden is het allemaal begonnen in Nôtre-Dame-Des-Landes. Nog voor er zelfs sprake was van de Larzac. In 1963 tekende ‘Parijs’ plannen uit om een gebied in de Loire-Atlantique, dichtbij Nantes, om te vormen tot een nieuwe luchthaven. Dat ging de futuristische Aeroport du Grand Ouest worden die in 2008 zou opengaan. Het is anders gelopen. Het gebied werd une Zone d’Aménagement Différé, afgekort ZAD of een her in te richten zone. Het dorp Nôtre-Dame-Des-Landes dreigde te verdwijnen en ook de bewoners van de omliggende dorpen werden geconfronteerd met een luchthaven in hun landelijke achtertuin. De reacties van de plaatselijke bevolking bleven niet uit, en ook die van milieuactivisten die niet akkoord gingen met de kostprijs en met de hoge ecologische impact van een nieuw vliegveld.

In 2010 werd het gebied van meer dan 25 ha groot bezet door milieuactivisten die zich organiseerden om de bossen, akkers en dorpen te redden van onteigening, afbraak en betonnering. De bezetters hadden blijkbaar het scenario van actievoeren in de Larzac goed gelezen, want de boerderijen van bewoners die verkocht hadden aan de staat en intussen weggetrokken waren, werden gekraakt. Daar bleef het niet bij, want al gauw werden boomhutten in de bossen opgetrokken en hippiebusjes, oude caravans, roestige woonwagens en zelfgebouwde cabanes, tipis en yourts vonden hun plaats in de tussenliggende velden. De ZAD veranderde van naam en werd strijdvaardig omgedoopt tot zone à défendre: op ongeveer 2000 hectares velden, meren en woud installeerde zich een aantal personen met de bedoeling daar te blijven.

De ZAD ontwikkelde zich al snel tot een microsamenleving waar groepjes mensen, naast de oorspronkelijke bewoners, op een autonome en ecologisch verantwoorde manier samen gingen leven. Een creatief proces van commoning kwam daar tot stand. Les Zadistes bouwden in die jaren een mini-samenleving op die bijna volledig autonoom functioneerde met zelf geteelde groenten, een eigen veestapel, werkateliers en een eigen winkeltje.

De Zadisten begonnen zich ook beter te organiseren. Om de klassieke negatieve berichtgeving te counteren – het zijn allemaal vandalen en herrieschoppers! – begonnen ze met een eigen radio en eigen publicaties. Zo bracht het collectief Mauvaise Troupe een boekje ‘Défendre la ZAD’ uit dat opriep om het gebied te verdedigen comme possibilité historique qui peut s’actualiser en mille autres endroits, en dat laatste wilde de Franse staat tot elke prijs vermijden. Op 13 januari 2016 vond er dan een rechtszaak plaats tegen de oorspronkelijke eigenaars en bewoners van de ZAD die weigerden te verkopen en te vertrekken. De staat vroeg dat de rechter de bewoners een dwangsom zou opleggen van 200 euro per dag dat ze langer in hun woonst zouden blijven. Ook die intimidatie is op een sisser uitgelopen waardoor de regering begin 2018, vijfenveertig jaar later, im blaue hinein meedeelde dat er bij Nôtre-Dame-des-Landes géén nieuw vliegveld zou komen. Op het eerste gezicht leek dat op een overwinning voor de Zadisten maar op die 9de april 2018 viel een leger van blauwe robocops. In Nôtre-Dame-Des-Landes ontstond geen ‘semaine sanglante’ maar het ging er wel lelijk aan toe.

‘Blauwe robocops lopen met hun gasmaskers door wolken van traangas en de rook van de vuurhaarden in de barricades heen. Achter hen verplettert een gepantserd voertuig alles wat op zijn pad ligt. Een helikopter vliegt boven ons heen en de gendarmes schieten aan de lopende band GLI-F4 granaten, flashballs en hete traangashulsen af. Die vallen overal neer en maken putten van 30 cm in de grond. Gewonden en mensen in ademnood vallen op de grond.’ (25)

Dat schrijft ‘Camille’ in zijn/haar dagboek, want om veiligheidsredenen noemen al de bezetters/bewoners van Nôtre-Dame-des-Landes zich voor de vijandige buitenwacht ‘Camille’. Niemand en iedereen. Wie ingaat tegen de gevestigde orde kan zich aan represailles verwachten. Dat hebben de communards ondervonden. Rebelse optredens worden niet geapprecieerd door de machtshebbers. Dat is een universeel gegeven.

Maar de reactie daarop is ook een universeel gegeven. De ZAD van Nôtre-Dame-des-Landes groeide uit tot een internationale solidariteitsbeweging met als slogan ‘ZAD Partout’, onder meer in het Franse Testet waar een actiekamp tegen de bouw van een dam werd opgezet en waar in 2014 een activist stierf door een projectiel afgevuurd door de politie. Ook in Haren bij Brussel, waar activisten een terrein bezetten tegen de bouw van de nieuwe maxigevangenis werd de naam ‘ZAD’ gebruikt. De internationale pers kwam ter plaatse en zelfs de New York Times vermeldde in haar berichtgeving de gebeurtenissen in de ZAD. Nôtre-Dame-Des-Landes of all places begon ineens te flikkeren op de wereldkaart.

Naomi Klein door Médiapart om een reactie gevraagd, antwoordde: ‘De beelden van de afschuwelijke aanvallen van de politie tegen de Zadisten zijn choquerend, maar tegelijk releverend: het systeem houdt er niet van dat er ‘neen’ wordt gezegd en nog minder dat er een alternatief wordt aangeboden. Die mensen zijn in de ZAD gaan wonen om te verhinderen dat er een schadelijke infrastructuur voor het klimaat zou komen. De ZAD vertegenwoordigt een essentiële visie op het politieke: het volstaat niet om ‘neen’ te zeggen tegen onrechtvaardigheden en de vernietiging van de wereld door winstbejag en vervuiling. We moeten de wereld die we willen ook dichterbij brengen. Het zijn plekken waar mensen samen bouwen aan een mooie toekomst. In die zin is de ZAD een model. Het is allemaal begonnen als een verzet tegen de bouw van een luchthaven, maar het is uiteindelijk veel meer geworden. Het is een ‘ja’ geworden: een plek om op een creatieve manier collectief te leven en te werken met landbouw- en artisanale projecten.’ (26) De strijd om de landed commons gaat voort, overal, in de stad maar ook op het platteland.

Verschijningsvormen van municipalisme

Mocht Bookchin nu nog leven dan zou hij ongetwijfeld verheugd zijn dat er zoveel belangstelling is voor zijn politieke theorie, maar die blijkt zich nu in verschillende richtingen te vertalen. Burgerparticipatie, burgerbegrotingen, wijkraden, netwerking, federaties en confederaties zijn allemaal begrippen die in het vocabularium van Bookchins libertair municipalisme thuishoorden, maar ze worden vaak op zeer verschillende manieren ingevuld – ook de NVA spreekt over een confederatie – waardoor ‘municipalisme’ verschillende inhouden krijgt. (27)

Onderzoekers Sixtine Van Outryve van de KU Leuven en Guillaume Gourgues van de Universiteit van Lyon die tijdens een webinar ‘Fearless cities’ een bilan opmaakten van de Franse gemeenteraadsverkiezingen van 2020 waarin in nogal wat steden en gemeenten burgerlijsten opkwamen en succes behaalden stelden een evaluatierapport op.. (28) Van Outryve stelt dat het libertair municipalisme of communalisme in de eerste plaats een revolutionair politiek project is, geïnspireerd op het werk van Murray Bookchin, dat in Frankrijk op een minder radicale manier vertaald wordt. ‘Het libertair municipalisme is een radicaal politiek project op het domein van de sociale ecologie dat alle hiërarchische structuren beoogt af te breken. In de plaats van de staat en het kapitalisme moeten er op het lokale vlak andere democratische structuren komen. Het komt er op aan de beslissingsbevoegdheden te decentraliseren en de politieke en economische macht over te laten aan gemeenschappen die via volksvergaderingen beslissingen nemen.’ Nergens in Frankrijk, buiten dan in het stadje Commercy aan de Maas waar de gele hesjes de ideeën van Murrray Bookchin naar voren schoven, werd er gekozen voor deze radicale invulling van municipalisme.

Er is dus op dit ogenblik wel degelijk sprake van een municipalistische revival, al dan niet beïnvloed door Bookchins denken, maar er is zeker geen sprake van een eenvormig municipalistisch model. Daarvoor zijn de verschillen te groot. Er zijn op dit ogenblik heel wat mensen bezig met het schrijven aan een nieuw municipalistisch hoofdstuk anno 2021 zonder enige notie van wat er 150 jaar geleden gebeurd is tijdens Le temps des cerises in de Commune van Parijs. Is dat noodzakelijk? Ik denk het niet. ‘Kleine revoluties’, zoals antropoloog Rik Pinxten dat noemt zijn niet te versmaden. Het sluit aan bij ‘Je me révolte donc nous sommes’ , het citaat waarmee Albert Camus de omslag aangeeft van het ‘ik’ naar het ‘wij’, van een persoonlijke bewustwording die vaak ontstaat in de eigen omgeving, straat of wijk naar een collectieve reactie. Daardoor wordt de ‘ik’ een collectieve speler en betreedt hij/zij daardoor, misschien onbewust, het terrein van het politieke. De Nijmeegse filosoof Matthijs van de Sande gaat daar op in: ‘De potenties van een radicaal andere samenleving zijn niet zozeer in abstracte of hypothetische vergezichten maar in de politieke en samenwerkingsverbanden die we overal om ons heen, in het ‘hier en nu’ kunnen aantreffen. Niet zelden kan de toepassing van de meest anarchistische principes worden gevonden in praktijken die zichzelf vaak helemaal niet in dergelijke legitimeren legitimeren of begrijpen. Zo bezien zijn we dus, op tal van manieren en momenten in ons dagelijks leven, allemaal al lang anarchisten.’ (29 ) Er bestaat in het municipalisme echter zeker het gevaar om lekker onder de eigen kerktoren, waar het allemaal begonnen is, te blijven zitten. Dat kan een zekere vorm van parochialisme met zich meebrengen die een breder maatschappelijk uitzicht belemmert. Het lokale is voor het municipalisme belangrijk maar dat sluit een globale benadering niet uit. Die open, glokale instelling ligt in de lijn van de kosmopolitische Verlichtingsidealen die lijnrecht tegenover alle bloed- en bodemtheorieën staan. Begin 2017 trokken honderdduizenden Barcelonezen de straat op onder het motto ‘Casa nostra, casa vostra’: ons huis, jullie huis. Zij pleitten voor het opnemen van meer vluchtelingen door de conservatieve regering-Rajoy in Madrid. Even daarvoor hadden een dertigtal burgemeesters van Europese steden, waaronder Manuela Carmena van Madrid en Anne Hidalgo van Parijs een afspraak met paus Franciscus om te spreken over de opvang van vluchtelingen. In dat jaar werd ook de Simone de Beauvoir-prijs toegekend aan Giusi Nicolini, de burgemeester van de Italiaanse eilanden Lampedusa en Linosa. Zij werd ook wel eens ‘de leeuwin’ genoemd vanwege haar moedige en baanbrekende acties voor vluchtelingen.

Niet iedereen die zich op een kleinschalige manier engageert voor een of andere buurtwerking heeft echter het ruimere politieke plaatje voor ogen waarin dat optreden past en een politieke dimensie krijgt. Die oefening gebeurt te weinig. De Belgische onderzoeker Roger Jacobs probeert al die municipalistische verschijningsvormen die hij om zich heen ziet groeien onder te brengen in een soort van typologie die hij zelf zeer onvolledig noemt, maar die toch zeer belangrijk is omdat het bij mijn weten een van de eerste theoretische pogingen is om lijnen te trekken in het zeer verscheiden landschap van het nieuwe municipalisme dat op dit ogenblik in volle ontwikkeling is.(30)

Hij onderscheidt een technocratische variant van het municipalisme die hij ook het burgemeestersmunicipalisme noemt en waarvan de Amerikaanse auteur Benjamin Barber – denk aan zijn boek ‘If mayors ruled the world’ – de belangrijkste vertegenwoordiger is. Barber volgde oorspronkelijk in grote lijnen de ideeën van Bookchin rond het libertair municipalisme, maar in zijn latere werken gaf hij gas terug en verliet hij het pad van de radicale democratie. Hij zag een belangrijke rol weggelegd voor de burgemeesters die volgens hem minder politiek handelen dan politici op een meer landelijk niveau. Pragmatisme in het zoeken naar de meest geschikte of redelijke oplossing ligt bij hen voor. Aldus Barber. In zijn laatste boek vermeldt Barber bijvoorbeeld de voormalige Antwerpse burgemeester Patrick Janssen. Ook Bart Somers, burgemeester van Mechelen die in 2016 uitgeroepen werd tot de‘beste burgemeester ter wereld’ en daarvoor de World Mayor Prize ontving, past in dit rijtje. Die pragmatische ‘burgemeestershouding’ leidt dan vaak weer tot een technocratisch bestuur dat blind is voor de alomtegenwoordige machtsverhoudingen.

Hoe groot is immers de macht van dat nieuw type van ‘bewegingsburgemeester’ en wat is zijn/haar rol in het kader van die groter wordende roep naar burgerparticipatie? Volgens de Franse journalist Mathieu Rivat kan die rol zeer groot zijn. Dat suggereert hij althans met de titel van zijn boek ‘Ces maires qui changent tout’. Ik zet daar liever een vraagteken achter, want die stelling lijkt me toch wat te sterk geformuleerd. Heeft die burgemeester dan zoveel invloed? If mayors ruled the world’ … Ja inderdaad, wat zou er dan gebeuren? Is dat municipalisme terug te voeren tot één persoon, de burgemeester, of gaat het in de eerste plaats om de inzet van een (zo breed mogelijk) collectief? Hoe groot is de invloed van Ada Colau van Barcelona, Manuela Carmena van Madrid, Éric Piolle van Grenoble, Jean-François Caron van Loos-en- Gohelle of Vincent Beillard van Saillans? En bovendien: hoe gaat die burgervader/moeder met die macht om?

Met de light versie van het municipalisme verwijst Roger Jacobs naar het dwarsliggende progressieve beleid van sommige steden en gemeenten die rond bepaalde thema’s een andere koers varen dan die van hun nationale regeringen. Steden die zich presenteren als fearless cities of rebelse steden behoren daartoe. Als voorbeeld vermeldt hij o.a. Amerikaanse klimaatsteden die, tegen de vorige politiek van Trump in, een beleid voeren dat verder gaat dan het Klimaatakkoord van Parijs, maar hij verwijst ook naar steden zoals Napels die, dan weer tegen de neoliberale trend in, aan hermunipalisering doen van publieke voorzieningen en ook naar steden en gemeenten die zich als TTIP- en CETA- vrije zones uitriepen. Ook steden die participeren met een of andere vorm van participatieve budgetten of burgerbegrotingen maken er zijns inziens deel van uit.

De strong versie van municipalisme verschilt volgens hem van de lichte versie omdat het in die gevallen om het intentioneel bewerkstelligen van machtopbouw van onderop gaat door strijd te voeren binnen maar ook buiten de instellingen. De Spaanse rebelse steden met dan voornamelijk Barcelona en de burgerbeweging Barcelona en Comú met activiste-burgemeester Ada Colau als uithangbord beantwoordden volgens hem best aan dat profiel. In 2017 organiseerde Barcelona een wereldwijde bijeenkomst van ciudades sin miedo, van steden zonder vrees en daarbij was niet toevallig ook de Amerikaanse journaliste Debbie Bookchin, dochter van Murray Bookchin uitgenodigd. Ik kom daar nog verder op teug. Roger Jacobs meent dat om tot die strong versie van municipalisme te behoren in de beleidslijnen, zoals in Barcelona, minstens vijf elementen moeten aanwezig zijn Zeer beknopt samengevat betekent het dat municipalisten:

  • burgerplatformen willen zijn die oor en oog hebben voor de sociale en politieke signalen die er uitgaan van de bevolking.
  • streven om meer middelen en bevoegdheden over te hevelen naar het gemeentelijk niveau.
  • politieke programma’s willen ontwikkelen op basis van de collectieve intelligentie van de bewoners.
  • ernaar streven de macht van de instellingen te combineren met de macht van de straat: activisten versterken het bestuur maar het bestuur remt de activisten ook niet af.
  • geen parochialisme willen beoefenen, maar streven naar transnationalisme.

Zoals Jacobs erop wijst baseren de huidige municipalistische experimenten zich zeker niet alleen op het werk van Murray Bookchin, maar wordt er ook inspiratie geput uit lokale politieke tradities en uit de ideeën van andere denkers. Dat gaat zeker ook op voor wat hij het ideologisch municipalisme noemt en waarvoor hij verwijst naar de Koerdische experimenten in Syrië en Turkije, maar ook naar de Zapatisten in het Mexicaanse Chiapas. In dat laatste geval is de invloed van inheemse tradities zeer groot en kan de vraag zelfs gesteld worden in hoeverre daarbij invloed is geweest van theorieën die in de eerste plaats ontstaan zijn in een westerse context. Vormen van directe democratie, van horizontale verhoudingen, maar ook van het jaarlijks rouleren van leiderschap in kleine gemeenschappen waarvoor men zich geen kandidaat mag stellen, maar waarvoor men door heel de gemeenschap als meest geschikte persoon moet worden aangesteld, behoren daartoe. Verder ook allerlei vormen van coöperatief gedrag en rituelen die uitgaan van de noodzaak voor een collectiviteit om te kunnen overleven, vaak in klimatologisch moeilijk omstandigheden, en niet ter meerdere eer en glorie van een individu, behoren tot de ruime schatkamer van de reciprociteit waar de westerse wereld zich van verwijderd heeft, maar die nog altijd blijft voortleven in inheemse gemeenschappen.

De Engelse onderzoeker Matthew Thompson werkte in een paper What’s so new about New Municipalism? ook aan een interessante typologische afbakening, maar veel verder onderzoek, buiten dat van de Griekse onderzoeker Vangelis Papadimitropoulos en dat van de Canadese filosoof Jonathan Durand Folco, is mij niet bekend. (31)

Ciudades sin miedo

Tijdens mijn zoektocht op facebook naar sporen van de Parijse Commune stuitte ik op een zogenaamde archieffoto waar je gewapende communards, verschanst achter een straatstenenbarricade en de loop van een kanon, vrank en vrij in de lens van een onbekende fotograaf ziet kijken. Ze werd gepost door een vriend van me, de Leuvense historicus en ex-politicus Jaak Brepoels. Van op zijn foto kijkt hij me guitig aan. Een origineel? Met op de voorgrond tussen twee gewapende en gesnorde gardisten – en vóór de barricade – een gefotoshopte Bernie Sanders met handschoenen zoals hij voor het capitool, goed ingeduffeld, naar de inauguratie van Joe Biden zat te kijken. Een goeie anachronistische grap maar dan toch eentje met een hoge symboolwaarde. Bernie Sanders is vooral bekend als de linkse dwarsligger binnen het politieke establishment van de VS, maar minder geweten is dat hij lange tijd burgrmeester is geweest van Burlington in de kleine staat Vermont in het noordoosten van de VS. In 1981 werd de onafhankelijke Sanders voor het eerst verkozen en hij hield het drie mandaten na elkaar vol door een opvallend progressieve gemeentelijke politiek te voeren. Hij ondervond wel een tijdlang tegenwerking van de Democraten en Republikeinen in de gemeenteraad, maar hij ging toch door met allerlei ideeën te realiseren om het stadsbestuur te democratiseren, zoals de Mayor’s Councils (adviesraden voor de burgemeester) op gebied van onder andere woninghuurders, jeugd, senioren, gezondheidszorg, kunsten en belastinghervorming. Eigenlijk was Burlington in dat ministaatje een stedelijk buitenbeetje dat buiten de klassieke politieke lijntjes kleurde, een ciudad sin miedo, een stad(je) zonder vrees (voor het onbekende) avant la lettre. Het was ook de plek waar Murray Bookchin de laatste jaren van zijn leven woonde en uiteindelijk in 2006 overleden is… net voor het nieuwe municipalisme in een aantal ciudades sin miedo op gang is gekomen en uitgegroeid is tot wat Roger Jacobs de strong versie ervan noemt.

In 2017 hielden deze steden een ‘’troepenverzameling’ in het Barcelona van Ada Colau. Meer dan 180 stedenvertegenwoordigers, goed voor 600 deelnemers van over de gehele wereld, zakten tussen 9 en 11 juni 2017 af naar Barcelona. Er bestaat een legendarische foto van deze bijeenkomst van Fearless Cities waarop Ada Colau en Manuela Carmena, twee sterke vrouwen en burgemeesters van Barcelona en Madrid, voor een wereldkaart zitten. Op de wereldkaart staan de plaatsen aangeduid waar de deelnemers vandaan kwamen: meer dan 600 vertegenwoordigers van over de hele wereld waarvan 180 stedenvertegenwoordigers. Het zijn rebelse plekken die oplichten op de wereldkaart. Het waren hoogdagen voor de internationale municipalistische beweging.

Zij wilden tonen dat ondanks de Donald Trumpen, Marine Le Pen’s, Salvini’s, Orbans en Erdogans van deze aarde er steden zonder angst bestaan. Naast Ada Colau waren onder meer aanwezig en voerden het woord: Manuela Carmena (burgemeester van Madrid), Éric Piolle (burgemeester van Grenoble), Luigi De Magistris (burgemeester van Napels), Renou Dourou (gouverneur van Attica, Griekenland), Jesse Arreguin (Berkeley-VS), Ritchie Torres (gemeenteraad New York), Helen Gym (Councilor, Philadelphia-VS), Xulio Ferreiro (burgemeester van La Coruña), Dolors Sabater (burgemeester van Badalona), Caren Tepp (wethouder Rosario-Argentinië), Aurea Carolina de Freitas (wethouder Belo Horizonte), Gala Pin (wethouder participatie Barcelona), Fatima Daleb (wethouder participatie Badalona), Gerardo Pisarrello (loco-burgemeester Barcelona) en Chloe Eudaly (commissaris, Portland -VS).

Ook de journaliste Debbie Bookchin, de dochter van Murray Bookchin, was aanwezig. Zij kwam met een sterke getuigenis voor de dag waarin ook een reminiscentie naar de Parijse Commune doorklonk: ‘Ik ben de dochter van ouders die mij doordrongen hebben van het municipalistische verhaal. Mijn moeder, Beatrice Bookchin, maakte in 1987 deel uit van een burgerplatform dat Burlington in Vermont bestuurde. Zij zette zich in, samen met dat burgerplatform, voor een ecologische en sociaal rechtvaardige stad. Mijn vader Murray Bookchin was de theoreticus van het libertair municipalisme. (..) Een municipalistische of communalistische politiek houdt veel meer in dan het introduceren van een progressieve agenda in het gemeentebestuur. Het is een stroming die zich plaatst in de rijke geschiedenis van de zoektocht naar vormen van directe democratie, van stedelijk zelfbeheer gaande van Athene tot de Commune van Parijs, over de anarchistische collectieven in de Spaanse burgeroorlog; gaande van Chiapas tot Barcelona en andere Spaanse steden van de laatste jaren en verder tot in Rojava waar het Koerdische volk een project van democratisch zelfbeheer is begonnen dat nooit gezien is in het Midden-Oosten.’ (32)

Het enthousiasme was groot in Barcelona en de boodschap van de Fearless Cities conferentie werd zeer duidelijk verwoord: ‘In een wereld waarin angst en onzekerheid in haat worden verdraaid, en ongelijkheid, xenofobie en autoritarisme toenemen, staan ​​steden en gemeenten op om mensenrechten, democratie en het algemeen welzijn te verdedigen. In Europa verwelkomen steden mensen op de vlucht voor oorlog en terreur. Zij dwingen de nationale regeringen en de Europese Unie om meer te doen om de dood aan de grenzen van het continent te voorkomen. In de Verenigde Staten zijn ook ​​steden van verzet tegen Trump. Zij komen op voor diversiteit, vrouwen- en LGBTI-rechten en werken aan de aanpak van de klimaatverandering. Sanctuary Cities kregen wereldwijde bewondering voor het helpen van mensen zonder papieren en om hen te beschermen tegen uitwijzing. In Turkije en Syrië zijn de Koerdische steden in een zee van geweld en discriminatie een voorbeeld van participerende democratie, feminisme en mensenrechten. In Latijns-Amerika schieten nieuwe municipalistische bewegingen op en werken ze aan de strijd tegen armoede en ongelijkheid door economische alternatieven van beneden uit op te bouwen. In Hongkong zijn jonge democratie-activisten verkozen tot stadhouder, die zich durven uitspreken tegen Chinese staatsrepressie en censuur. Democratie werd op lokaal niveau geboren, en dat is waar we het terug kunnen winnen. Dit is het moment om het potentieel van steden en gemeenten te tonen, om zich tegen haat te verzetten en een democratische transformatie over de hele wereld aan te moedigen. Ondanks de haat, de muren en de grenzen, zullen we wereldwijde netwerken van solidariteit en hoop opbouwen tussen stadhuizen en burgers.’ (33)

De ‘warme golfstroom’ waarover Ernst Bloch het heeft is van alle tijden, ook al worden ze op dit ogenblik neoliberaal ingekleurd. ‘Een paradijs waait uit de storm’. Dat is de omkering van de beroemde zin van Walter Benjamin ‘Een storm waait uit het paradijs’. Deze omkering is tevens de titel van een essay van de filosoof Thomas Decreus die ik graag onderschrijf. Er is geen paradijselijke begintijd en evenmin valt er een toekomst te verwachten waarin mens en maatschappij in volledige harmonie met zichzelf kunnen leven. De enige manier waarop we een glimp van een paradijs kunnen opvangen, is in en doorheen ons concreet, historische handelen. (34) En dat is geen weg die over rozen gaat. Wanneer nodig treedt het repressieapparaat van de staat op en in die middens is doorgaans niet de verbeelding, maar de gesofisticeerde bullepees aan de macht. Denk maar aan de manier waarop de Franse ordediensten, versterkt door het leger, zijn te keer gegaan tegen de beweging van ‘Tous au Larzac’ en de ZAD van Nôtres-Dame-des-Landes en recenter tegen de gele hesjes die met behulp van de pers allemaal als vuile ‘casseurs’ werden afgedaan. Denk ook maar aan de manieren waarop de Puerta del Sol in Madrid uiteindelijk is ontruimd door de Spaanse ordediensten en ook het Tahrirplein in Caïro, nadien het Syntagmaplein in Athene en Occupy Wall Street in New York door collega’s met dezelfde wapenstok in de hand.

Verkiezingen winnen volstaat dus niet en zeker niet als het alleen gemeentelijke zijn. De ‘oude wereld’ – lees: macht – geeft zich niet zo gemakkelijk gewonnen. Ze opereert op hogere en vaak ongrijpbare niveaus. ‘We hebben het terrein niet gekozen. Het is ons opgedrongen. We hebben de regering, maar niet de macht,’ voor dit gevaar waarschuwde Salvador Allende waaraan hij zelf ten onder is gegaan. Het fascisme heeft hem en vele anderen die in Chili een nieuwe samenleving wilden opbouwen het leven gekost. Dat gebeurde ook met de Parijse Commune en met de Spaanse republiek en vandaag komt de extreem rechterzijde via Vox weer gevaarlijk sterk opzetten op het Iberisch schiereiland.

Caminante no hay camino, se hace camino al andar, dichtte Antonio Machado. Wandelaar er is geen weg, de weg wordt gaandeweg gebaand. Met vallen en opstaan. Een paradijs waait uit de storm. Dat weten de dames hieronder, Manuela Carmena en Ada Colau, maar al te goed. Maar ze hebben ook de veerkrachtige, rebelse geest van de Parijse Commune die ook aanwezig was in Kronstadt, in de Spaanse burgeroorlog, in Rojava, in Chiapas en op zoveel andere plaatsen en … die nu ook vandaag aanwezig is in de ciudades sin miedo.

Notes:

(1) Denise De Weerdt, “de oorzaken van de commune”. In: De commune van Parijs in boek en beeld, 1971, Koninklijke bibliotheek, Brussel

(2) Michel Cordillot La Commune de Paris 1871.Les acteurs, l’événement, les lieux, les éditions de l’Atelier, 2020

(3) Tijdens de aanvullende verkiezingen van 16 april was het enthousiasme al behoorlijk geweken en kwamen er veel minder kiezers opdagen.

(4) De Weerdt, op. cit.

(5) Jonathan Durand Folco, Á nous la ville ! Traité de municipalisme, Montréal, Editions Ecosociété, 2017

(6) Volgens een enquête van de gemeenteraad in oktober 1871 had Parijs ongeveer honderdduizend mensen verloren, hetzij zowat een derde van haar mannelijke bevolking. Ongeveer 5500 werden later nog eens weggevoerd naar Franse overzeese strafkolonies (Denise De Weerdt, op. cit. p. 59-60) Over het precieze aantal slachtoffers van ‘la semaine sanglante’ worden echter zeer uiteenlopende cijfers genoemd. Sommige onderzoekers en militanten spreken over 30.000 à 40.0000 slachtoffers, maar de Engelse historicus Robert Tombs spreekt in een recent artikel ‘How bloody was l semaine sanglante van 1871?’ ‘slechts’ over 6000 slachtoffers over.

(7) Freddy De Pauw, Parijse ruzie over Commune van Parijs. In: Uitpers van 23 februari 2021

(8) Stephen Bouquin (red.) Samen vooruit in Antwerpen. Antwerpen: Critica, 2018

(9)18 mars – 18 avril : Exposition au PointCulture Bruxelles (145, rue Royale à Bruxelles) – du mardi au samedi, de 11h à 18h30
20 avril – 20 mai : Exposition à l’espace Marexhe (142, rue Haute-Marexhe à Herstal) – horaires à confirmer
A partir du 26 avril : Exposition en plein air à l’Université Libre de Bruxelles (le long de l’avenue Paul Héger à Bruxelles) – vernissage le 26 avril
21 mai – 28 mai : Exposition et activités (conférences, débats, pièce de théâtre, chorale, concert) au DK (70B, rue de Danemark à Saint-Gilles)
29 mai – 30 mai : Week-end à Paris organisé avec Vive la Commune ! Vive la Sociale ! (montée au Mur des Fédérés le 29, parcours communards, relance du comité belge des Amies et Amis de la Commune, rencontre avec le comité français des Amies et Amis de la Commune…)

(10) Michael Lausberg, Het anarchistisch communisme, de filosofie van Peter Kropotkin, Utrecht, 2019, p. 151

(11) Michael Lausberg, op.cit. p. 170

(12) Kristel Cuvelier, Rojava: een basisdemocratisch alternatief in de Syrische oorlog. In: Bart Peeters-Akkermans (red), De staat voorbij, bijdrage van de Koerdische bevrijdingsbeweging, Critica, 2016, p. 175

(13) Fréderike Geerdink, Dit vuur dooft nooit, Houten: Het Spectrum, 2018

(14) Ludo De Brabander, Het Koerdisch utopia, Berchem, 2018, p. 21

(15) Daarover schreef ik uitvoeriger in de reader ‘Wat zegt de zaak?’, samengesteld door Rik Pinxten en Sylvia Traey, Garant, Antwerpen/Apeldoorn, 2018 onder de titel ‘De Zapatista in ons bewustzijn’.

(16) Gehoorzamen en niet bevelen

Vertegenwoordigen en niet opdringen

Naar beneden en niet naar boven bewegen

Dienen en niet bediend worden

Opbouwen en niet afbreken

Voorstellen en niet opleggen

Overtuigen en niet overrulen

(17) Bernard Duterme, Zapatisme: la rébellion qui dure, alternatives sud, Centre Tricontinental volume 21-2014/2, p.113

(18) Leonidas Oikonomakis,Why we still love the Zapatistas. In ROAR Magazine van 09/12/2015

(19) Walter Lotens, Rebelse plekken, over municipalisme en commons, Gompel & Svacina, Oud-Turnhout, 2019

(20) Henri Lefebvre (1968). Le droit à la ville. Paris: Anthropos.

(21) Stavros Stavrides (2016). The city as commons. London: ZED BOOKS.

(22) Stavros Stavrides (2016). op. cit. p.106.

(23) Stavros Stavrides (2016). op. cit. p. 107.

(24) zie Walter Lotens ‘Rebelse plekken’

(25) Camille, De ZAD zal leven en overwinnen: getuigenis vanuit de frontlinies. www.dewereldmorgen.be van 10 mei 2018.

(26) Naomi Klein, La ZAD est un modèle. Mediapart. 23 april 2018

(27) In de Belgische Confederatie volgens N-VA zijn Vlaanderen en Wallonië volledig verantwoordelijk voor hun eigen beleid. Slechts enkele, onder elkaar overeengekomen bevoegdheden, worden geregeld door een centrale Belgische Raad. Zowel Vlaanderen als Wallonië hebben een eigen grondwet.

(28) Elisabeth DAU, Un bilan des dynamiques de listes participatives aux élections municipales françaises, en 2020, Mouvement Utopie, CommonsPolis, 2020 https://commonspolis.org/wp-content/uploads/2020/08/BilanMunicipales_V10-compress%C3%A9.pdf

(29) Matthijs Van de Sande, Kropotkin lezen in de 21ste eeuw. In: Michael Lausberg, De filosofie van Peter Kropotkin, het anarchistisch communisme, Utrecht, 2019, p. 170

(30) Roger Jacobs, e.a. ,Municipalisme, Kelderuitgave, Utrecht,2020

(31) Commons en politieke opstellingen:

VISIEOPVATTINGENVERTEGENWOORIGERS
LIBERAALSamengaan van commons met staat en overheid binnen het bestaande economisch systeem-Elinor Ostrom -Yochai Benkler -David Bollier -Silke Helfrich
REFORMISTISCH-Graduele aanpassing van het kapitalistisch systeem aan de commons met behulp van een ‘partnerstaat’ -Voorstanders van open cooöperaties-Michel Bauwens -Vasilis Kostakis
ANTIKAPITALISTISCH-Commons als element in de klassenstrijd -Creatie van een commonseconomie voorbij het kapitalisme-Michael Hardt en Antonio Negri -Massimo De Angelis -Jacob Rigi

(naar Vangelis Papadimitropoulos, The politics of the commons: reform or revolt, University of Creta, Greece)

(32) Ciudades sin miedo, guía del movimiento municipalista global, Icaria editorial, Barcelona, 2018, p. 17-19 (mijn vertaling uit het Spaans)

(33) http://2017.fearlesscities.com.

(34) Thomas Decreus, Een paradijs waait uit de storm, EPO, Berchem 2013

  • Bibliotheek ZAD: By Maxime Lathuilière – Own work, CC BY-SA 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=72624731