De staatsmacht is een vijandige macht. Het rechtssysteem is een uitdrukking en bevestiging van die vijandige macht. De staat is ingericht als stelsel om grote aantallen mensen te onderwerpen aan kleine groepen machthebbers. Die onderwerping dient die machthebbers: zo kunnen ze ons dwingen voor ze te werken, zo kunnen ze ongestoord van hun macht en voorrechten genieten. De staat is dus een dwangapparaat, een instelling die op een bepaald grondgebied, afgesloten door staatsgrenzen, dwang uitoefent jegens al degenen die binnen dat grondgebied wonen.
Die dwang behelst onderdrukking, en is daarmee een inbreuk op onze vrijheid, onze autonomie. Dat alleen al maakt staten verwerpelijke instituties voor een ieder die de eigen vrijheid nastreeft en vanuit de eigen autonomie wil leven en handelen. Door ons onze vrijheid af te pakken en te onderwerpen, faciliteert ze tegelijk onze uitbuiting. ‘Zij’, de machthebbers, hanteren de staatsmacht om ons voor hen – of voor mensen wier voorrechten de staat verdedigt – te laten werken en de meeropbrengst achterover te drukken. De staat is niet alleen een onderdrukker, ze is tegelijk – direct of indirect – dus ook een dief, een gewapende roversbende.
De staat doet nog meer. Door allerlei maatschappelijke functies in staatshanden te nemen – of door te bepalen wie die functies wel en niet mag doen, en onder welke voorwaarden – ontneemt ze ons ook de mogelijkheid en de motivatie om zelf, in vrijwillige samenwerking, in onze behoeften te voorzien en onze voorzieningen zelf te regelen. De staat valt dus niet alleen de vrijheid aan, maar tevens de vrijwillige solidariteit van gelijkwaardige mensen. In plaats van mensen die goed voor elkaar zorgen, krijgen we bureaucraten en bedrijven die slecht voor ons zorgen, ons er nog voor laten betalen ook, en andere manieren om onze levens te organiseren, naar de marge duwen of erger.
Een kwaadaardige onderdrukkings- en afpersingsmacht dus, die staat. Dat verandert niet als we die staat netjes ‘de overheid’ noemen, of ‘het bevoegd gezag’. Voorstanders van persoonlijke vrijheid en autonomie, van wederkerige hulp als samenlevingsvorm, van solidariteit op basis van gelijkwaardigheid kunnen weinig anders dan die staat, haar macht en haar instellingen principieel resoluut en volledig van de hand wijzen. Gevangenissen, rechtbanken, politiebureaus, regeringskantoren en ja, ook het parlementsgebouw: bolwerken van vijandelijke macht zijn het. Politie, leger, veiligheidsdiensten, officieren van justitie, rechters, ambtelijke functionarissen, ministers, monarchen: samen vormen ze het leger van de vijand, een leger dat het verdient om door opstandige menigten en individuen te worden ontregeld, aangevallen en vernietigend verslagen. Anarchisten worden door het gezag nogal eens als staatsvijandige elementen aangeduid. Op dit ene punt hebben de autoriteiten gelijk, als het goed is tenminste. Want naar mijn smaak zijn we als anarchisten vaak nog niet half zo staatsvijandig als de staat verdient.
Nu zou dit spel dat we ‘gezagsuitoefening’ noemen, of ‘regering’ of ‘overheidsbestuur’, heel snel doorzien worden als de bruutheid die het is, als er naast dwang niet een ander aspect een rol speelde: legitimiteit. De staat is een afpersersbende, jazeker. Als dat alles was, en als dat duidelijk was bovendien, dan wisten we er snel raad mee: Wij – de door staten en machthebbers onderworpen mensen, wereldwijd – zijn met overweldigend veel meer dan zij daarboven. En wij doen het werk waar zij van profiteren, of we nu daadwerkelijk arbeid verrichten als personeel van de macht, of anderszins onze systeembevestigende maatschappelijke rollen – consument, kiezer, burger – blijven spelen. Zij hebben ons nodig. Wij hun uiteindelijk niet, en dat weten zij.
Maar de staatsmacht verschijnt niet louter als onderdrukkings- en afpersingsmacht. De staatsmacht verschijnt als zo’n macht met een bevoegdheid. Die bevoegdheid is territoriaal: een staat is de baas binnen bepaalde grenzen; erbuiten heersen andere staten. Die bevoegdheid claimt bovendien legitimiteit: mensen gehoorzamen niet enkel uit angst voor de politie, maar omdat ze denken dat de staat het recht heeft om mensen te disciplineren, commanderen, arresteren en uiteindelijk liquideren oftewel vermoorden. De staat is niet louter gezag maar vooral ook bevoegd gezag, niet louter autoriteit maar rechtmatige autoriteit, volgens de overheid zelf maar ook volgens heel veel van de onderdanen van die overheid. Dat maakt de staat extra effectief: mensen aanvaarden zo het gezag. Maar het maakt de staat op een bepaalde manier ook extra kwetsbaar, want die legitimiteit kan omstreden raken en aldus een zwakke plek worden.
Hoe werkt die legitimiteit? De staat kan mensen onderdrukken: ze heeft er de machtsmiddelen, het personeel, de wapens voor. De staat wil mensen onderdrukken: de machthebbers die de staat in handen hebben, of wier rijkdom door de staat wordt veilig gesteld, hebben profijt van die onderdrukking. Maar mag de staat ook mensen onderdrukken? Heeft de staat daartoe het recht? Daar gaat de legitimiteitsvraag over. Achter het gezag schuilt dus niet alleen het geweld, maar ook het recht, een stelsel van in wetten omgezette morele beginselen op basis waarvan machthebbers dat geweld menen te mogen uitoefenen.
Daar komt de staat alleen maar mee weg omdat dat rechtsstelsel verwijst naar belangen die verder gaan dan die van de machthebbers. De religieuze en filosofische stelsels waar machthebbers hun legitimiteit aan ontlenen, verwijzen veelal naar principes die ook zonder staat en overheidsgezag zinnig zijn. Fundamenteel is het principe dat mensen elkaar niet willekeurig doden of verwonden. Geen maatschappij functioneert erg lang als haar leden elkaar willekeurig naar het leven staan. De gezamenlijke inzet om aan eten, drinken en onderdak te komen, zou direct gevaar lopen. De saamhorigheid waarop elke maatschappij drijft, het onderlinge vertrouwen, gaat kapot als je tijdens het bessen plukken en het onderhoud van de tuinen, tijdens het bouwen van woningen, tijdens de maaltijd, het ritueel, de dansplechtigheid, voortdurend moet vrezen dat je buren je aanvallen. Het taboe op onderlinge doodslag is ouder dan formele rechtsstelsels, en veel ouder dan de staat. Hetzelfde geldt voor het taboe om elkaar de basisbehoeften of de middelen om aan die behoeften te voorzien, afhandig te maken. Delen en geven was de norm in vele maatschappijen die zonder staat functioneren. Elkaar beroven was daarmee in strijd, en in zulke maatschappijen ook volstrekt onnodig.
Wat de staat feitelijk doet als zij zich uitkristalliseert is dit. De staat vormt de gangbare morele codes om tot rigide wetsstelsels en rechtssystemen, en schuift zichzelf naar voren als scheidsrechter en ultieme beslisser. Tegelijk verheft ze zichzelf boven die wetten die ze aan de onderdanen oplegt, terwijl ze tegelijk pretendeert die wet als hoogste norm te handhaven. ‘Gij zult niet doden’, zegt de staat, en dwingt dat verbod af door mensen die een ander doden tot moordenaars te bestempelen, op te pakken, te geselen en…. te doden. ‘Gij zult niet stelen’, zegt de staat, en dwingt dat af door mensen die spullen van andere mensen afpakken op te pakken en op te sluiten… en dus hun levenstijd te stelen. Belasting, boetes heffen, spullen in beslag nemen – is dat iets anders dan juridisch vormgegeven diefstal?
De staat handhaaft normen die het maatschappelijk samenleven mogelijk maken. Maar de staat handhaaft die normen ten eigen bate, en op een manier waarmee ze die normen zelf voortdurend overtreedt. Als jij een groep mensen verzamelt, van wapens voorziet en op anderen loslaat om ze in elkaar te knuppelen en te ontvoeren, dan heet dat een knokploeg of criminele bende. Als de staat een knokploeg organiseert om mensen die zich niet aan haar regels houden, in elkaar te knuppelen, te ontvoeren en op te sluiten, dan heet die knokploeg opeens ‘politie’, en heet de ontvoering opeens ‘arrestatie’. Als jij een bende vormt om buurdorpen binnen te vallen, bewoners te doden die zich verweren, andere bewoners tot slaaf te maken, af te persen om er rijk van te worden, noemen we dat georganiseerde misdaad, piraterij of maffiapraktijken. Als de staat het doet, dan heet de bende opeens ‘leger’, heten de leden ervan opeens soldaten en noemen we hun activiteit geen roof of banditisme maar oorlog waarover rechtsgeleerden dan gaan redekavelen of die oorlog ‘gerechtvaardigd’ is of niet. Elke staatsmacht kent deze dubbele moraal, deze hypocrisie. Maar mensen tolereren die hypocrisie, omdat via de staat er in ieder geval enigszins paal en perk aan het onderlinge moorden en roven lijkt te worden gesteld. Alsof mensen zonder politiegeweld en rechtbanken en gevangenissen niets beters zouden bedenken dan elkaar ombrengen en beroven.
Het spel werkt omdat de staat pretendeert dat ook haar eigen praktijk aan de wet onderworpen is. De staat mag mensen arresteren, maar alleen als er een wet is die zegt op welke gronden en via welke procedures. De staat mag mensen laten slaan en met traangas laten bestoken, maar alleen in wettelijk voorgeschreven situaties. De staat mag mensen straffen, maar alleen nadat er recht is gesproken waarin wordt bekeken of iemand daadwerkelijk schuldig is aan datgene wat volgens de wet strafbaar is. De staat is – wil ze enigszins geloofwaardig zijn in de ogen van onderdanen – dus altijd enigszins een rechtsstaat.
Het is belangrijk om dit te zien als wat het is: een methode waarmee de staat zichzelf versterkt en van ideologische steun voorziet. De rechtsstaat is niet een soort mildere staat. Het is geen staat die werkelijk van plan is om ons tot ons recht te doen komen. Het recht van de rechtsstaat dient de staat, niet de onderdanen. Althans: dat is de bedoeling ervan. Zolang het werkt volgens plan, wordt de staat er steviger van: mensen accepteren een rechtsstaat eerder, niet omdat het een staat is maar vanwege dat gepretendeerde rechtsprincipe dat mensen erin terug denken te vinden.
Maar omdat de rechtsprincipes waar de staat in haar rechtsstatelijke vorm naar verwijst, maatschappelijke principes zijn die aan de staat voorafgaan en naar iets wezenlijk menselijks verwijzen, vormen die principes ook een soort inbreekpunt waarmee opstandigen en staatsvijanden hun voordeel kunnen doen. Dat kan op verschillende manieren.
‘Gij zult niet doden!’ verordonneert het gezag. ‘Inderdaad!’ antwoordt de dienstweigeraar, ‘en ik zal niet doden op jullie bevel!’ ‘Gij zult niet doden!’ roept het gezag wederom. ‘Jullie dwingen ons te doden in jullie belang, op jullie bevel’, zo kaatst de muiter terug. ‘Wij doden degene die ons beveelt. Als wij doden, dan ter wille van on ze eigen vrijheid!’ ‘Gij zult niet stelen!’ zo stelt het gezag. ‘Hypocriet!’ antwoordt de hongerige arme vrouw die net door deurwaarders haar woning is uitgewerkt omdat ze de huur niet meer kon betalen. ‘Jullie bestelen ons met belastingen, boetes en inbeslagname! En jullie praten over diefstal?’ En ze vindt krakers die haar helpen om terug te pakken wat haar is afgepakt: woonruimte. En waardigheid bovendien.
De revolte tegen staat en kapitaal kan zich dus beroepen op morele principes die door machthebbers tot rigide wetten zijn verminkt en vervolgens op ons worden losgelaten, met onvermijdelijke hypocrisie omdat de machthebbers zichzelf het recht toekennen dat ze aan ons onthouden. Terug in onze rebelse handen, zijn die principes opeens geen wetten meer maar nuttige handvatten. Wat is onderdrukking anders dan moord en doodslag en de dreiging ermee? Wat is uitbuiting immers anders dan de ultieme diefstal? Van hun ‘Gij zult niet doden’ maken wij ‘Nee tegen elke onderdrukking!’ Van hun ‘Gij zult niet stelen’ maken wij ‘Nee tegen iedere uitbuiting!’ Niet als wetten, maar als inspiratiebronnen voor bevrijdingsstrijd zijn deze principes zinnig.
Anarchisten kunnen dus wel degelijk de principes waar de machthebbers zich op beroepen tegen die machthebbers in stelling brengen. Die principes zitten dieper, ze gaan als het ware aan de staat vooraf. Kunnen anarchisten zich ook beroepen op de wetten zelf die de staat op basis van die principes heeft uitgevaardigd en handhaaft? Dat is lastiger. De principes tegen onderdrukking en uitbuiting wortelen in vrijheidsdrang en levenslust. Die principes zijn van onszelf. Maar de wetten die de staat uit vervormde versies van die principes destilleert, die zijn van de machthebbers. Wie zich op die wetten beroept, riskeert daarmee die wetten extra legitiem te maken, de geldigheid ervan extra te onderstrepen. Hoe groter die geldigheid, hoe groter de legitimiteit van de staat – een staat die onze vijand is wiens legitimiteit juist eerder verzwakt dient te worden. Een tegenstrijdigheid?
Dat valt dus mee. Nee, die wetten – in ieder geval de wettelijkheid van die wetten, het feit dat de norm erachter tot wet is verheven, tot handvat van de machthebbers – zijn niet valide uit anarchistisch oogpunt. Het stelsel van wetten verdient op zichzelf geen enkel respect, geen enkele aanvaarding door vrijheidslievende mensen. Toch kunnen we er wel gebruik van maken. Wij hoeven ons er niet door gebonden te achten. Maar dat neemt niet weg dat de staat zichzelf er wel op beroept, en er zich aan gebonden heeft. De staat pretendeert naar eigen wet te handelen. Heel vaak doet ze dat niet, heel vaak schenden staatsfunctionarissen de wettelijke normen van de overheid namens wie ze functioneren. We staan volledig in ons recht als we er schande van spreken als dat gebeurt. Het zijn hun wetten, zij dienen zich er aan te houden volgens hun eigen pretenties.
Een overheid die keer op keer te kijk staat als overtreder van haar eigen wetten, verliest geloofwaardigheid. Juist principiële staatsvijanden hebben er baat bij om aan dat verlies van geloofwaardigheid bij te dragen. Onwettig optreden van wetgevers, wetsdienaren en wetshandhavers dient te worden aangeklaagd. Niet omdat we geloven in een wettige en legitieme overheid. Wel omdat we denken dat die onwettigheid – enerzijds onvermijdelijk, anderzijds in strijd met wat het overheidsgezag legitiemer maakt – de greep van het staatsgezag op de bevolking ondermijnt. Een onwettig handelende overheid is een extra ongeloofwaardige overheid, juist ook in de ogen van mensen die nog niet ieder geloof in de wet kwijt zijn.
Tilburg, 7 mei: een kleine case study
In een traject waarin mensen dat geloof in wet, orde en gezag verliezen, is het nuttig om inbreuken op de wettelijkheid die het wettelijk gezag zelf begaat, breed uit te meten. Zolang we maar wel steeds glashelder voor ogen houden: ook wettelijk gezag is als gezag onze tegenstander, ook een legitieme overheid is als overheid onze vijand. Maar een overheid die keer op keer een tik op de vingers krijgt van mensen die haar handelen als onwettig brandmerken, is een overheid die aan legitimiteit inboet en zich soms zelfs genoodzaakt zal zien om zich enigszins in te houden om dat verlies aan legitimiteit binnen de perken te houden. Een kleine case study uit de straten van Tilburg kan verhelderen wat ik bedoel.
Op 7 mei hield de als anti-islam-beweging gecamoufleerde, uiterst rechtse Pegida-beweging een optocht in Tilburg. Onder zware politiebescherming marcheerde een pathetische maar niet ongevaarlijke handvol hele, halve en kwartfascisten door de straten, voorzien van flink wat vlagvertoon. Antifascisten deden pogingen om tegen Pegida te ageren, met lawaai, leuzen en dergelijke. De politie deed haar uiterste best om dat onmogelijk te maken en arresteerde veertien antifascistische actievoerders. Dat is sowieso onaanvaardbaar uit anarchistisch oogpunt, ook al zouden de arrestaties volledig aan alle juridische, rechtsstatelijke normen hebben voldaan. Onze strijd vindt plaats, toestemming of niet, binnen of buiten de wettelijke kaders waarvan we de geldigheid sowieso niet accepteren.
Maar de arrestaties voldeden helemaal niet aan juridische, rechtsstatelijke, wettelijke normen. Laat ik dat, aan de hand van mijn eigen aanhouding op die dag, duidelijk maken. Ik liep met enkele anderen van de Oude Markt richting het Stadhuisplein, onder begeleiding van de politie die ons erheen had gestuurd. Toen Pegida op het Willemsplein zichtbaar werd, gingen enkelen van ons waaronder ik leuzen en dergelijke roepen. Meteen werd ik aangevallen door een agent die me tegen de grond sleurde. Dat was, juridisch gezien, al uiterst aanvechtbaar. Mij was niet verteld dat ik geen leuzen mocht roepen tegen Pegida. Mij werd niet verteld dat ik daarmee moest stoppen, en dat ik anders aangehouden zou worden. Een aanhouding verrichten wegens een feit waarvan de aangehouden persoon redelijkerwijs niet kan weten dat het een overtreding of misdrijf is, is een willekeurige, juridisch ondeugdelijke, juridisch onrechtmatige aanhouding. Dit was geen arrestatie volgens de regels. Dit was feitelijk ontvoering, een misdrijf. Dat is één.
Bij die aanhouding is excessief geweld gebruikt: ik werd tegen de grond gesleurd, en van de impact heb ik pijn aan de linkerkant van mijn ribbenkast overgehouden die meer dan een week later niet weg was. Ook trok een agent aan de kraag van mijn overhemd of jas, zodat mijn keel korte tijd werd afgeknepen. Voor het in bedwang houden van mij was dat nergens voor nodig. De wettelijke norm dat de politie bij arrestatie slechts proportioneel, en dus geen excessief geweld mag gebruiken, is duidelijk overtreden. Dat is twee.
Toen ik op de grond lag, voegde de agent mij toe: “leuke demonstratie, he pik?!” Dat is een denigrerende, respectloze, vernederende behandeling. Ik ben ervan overtuigd dat er rechtsregels zijn die stellen dat de politie de waardigheid van arrestanten dient te respecteren, en dat gebeurde hier duidelijk niet. Dat is drie.
Vervolgens werd ik in een politiebusje gewerkt, met de polsen achter mijn rug aan elkaar gebonden. In dat busje waren geen veiligheidsriemen, en al waren ze er, ik was dus niet in staat ze om te doen. Daarmee is mijn veiligheid in gevaar gebracht: bij een verkeersongeluk had ik extra risico gelopen wegens het ontbreken van die veiligheidsgordels. Dat is vier. Ook was de bestuurder in overtreding, want rijden zonder gordels is strafbaar, en mij beletten aan mijn verplichting om de gordel om te doen is dat eveneens. Dat is vijf.
Ten slotte is mij in de politiecel wel eten aangeboden. Maar waar voor anderen een warme maaltijd werd rondgebracht, moest ik het als veganist stellen met twee boterhammen met hagelslag. Ook veganistisch drinken was er niet, en evenmin een toetje. Voor niet-veganisten was dit er wel. Dit is ongelijke behandeling, en inbreuk op hun eigen regels. Ze horen rekening te houden met de eetgewoonten en bijbehorende principes van mensen die onvrijwillig aan hun zorg zijn overgeleverd. Dat is zes.
Zes inbreuken, waaronder enkele tamelijk ernstige, op de wetten en daarin verankerde regelgeving, inbreuken die gedaan zijn door precies het personeel dat geacht wordt die wetten en regelgeving te handhaven. Ik dien daarover een klacht in. Niet omdat ik geloof in een correcte, strikt wettelijk opererende overheid als norm. Wel omdat ik denk dat het aankaarten – met publiciteit maar ook met een officiële klacht – de prijs om dit soort geintjes te flikken, iets hoger maakt. Worden klachten als deze gegrond verklaard, volgt er misschien zelfs schadevergoeding, dan is dat gezichtsverlies voor het gezag. Dan weten ze dat ze zoiets niet zomaar kunnen doen. Worden de klachten weggewimpeld, dan is het toch niet vergeefs. Dan is immers demonstratief duidelijk gemaakt dat dezelfde overheid die de wettelijkheid preekt, die wettelijkheid negeert waar het haar uitkomt. Ook dan is weer een deukje in de legitimiteit van het staatsgezag aangebracht. Mooi toch?
Waar voorts serieuze aantallen klachten gecombineerd worden met effectieve publiciteit, kan dat bij volgende soortgelijke gelegenheden aanleiding zijn voor het gezag om iets minder grof op te treden, uit angst voor verder legitimiteitsverlies. Dan is de speelruimte voor onze activiteiten toch weer ietsje opgerekt. Zowel vanwege het – bescheiden, maar niet irrelevante – feitelijk effect bij toekenning van de klachten, als vanwege het ondermijnend effect op de legitimiteit van de overheid dat optreedt waar duidelijk wordt hoe de overheid haar eigen wettelijke normen schendt, kan het dus zinvol zijn om óók de weg van een officiële klachtenprocedure tegen politiegeweld en onrechtmatige arrestatie te bewandelen.
Meer dan een aanvullende, bescheiden rol kan zoiets echter niet spelen in het grotere plaatje van onze staatsvijandige activiteiten. Het idee dat we de staat ertoe kunnen bewegen strikt en louter legaal op te treden, is een illusie. Geen staat zou zich staande houden als ze binnen die kaders zou worden teruggedrongen. Bovendien zou zelfs een volstrekt wettelijk opererende staat, een rechtsstaat die haar pretentie waarmaakt, nog altijd eerst en boven alles een staat zijn, een onderdrukkingsapparaat dat zelfs als rechtsstaat onze diepe vijandigheid meer dan verdient.
Klachtenprocedures, steun van advocaten, gerichte publiciteit, om de onwettigheid van overheidshandelen waar we last van hebben, het heeft nut, op een bescheiden, hooguit aanvullende manier. Maar politie, justitie, overheidsgezag laten zich niet wegprocederen of via klachtenprocedures buiten gevecht stellen. Juridische handvatten, rechtszaken en klachtenprocedures zijn niet altijd nutteloos. Maar uiteindelijk beslissen de barricaden.