Na de moord op de Franse leraar Samuel Paty, vanwege het vertonen van cartoons over de islam, is voor de zoveelste keer de discussie op herhaling over de vrijheid van meningsuiting (vvmu). De vvmu kent haar beperkingen. Vooral na de verschrikkingen van het nazisme heeft men breed erkend dat haatzaaien een eerste stap kan zijn naar veel erger. Derhalve is haatzaaien verboden. Het is niet zo, om een parafrase* van Voltaire aan te halen, dat men koste wat het kost het recht moet verdedigen om een ieder te kunnen laten zeggen wat je verafschuwt. En tevens mag het woord altijd ontbreken in wat Rosa Luxemburg poneerde: ‘vrijheid is altijd de vrijheid van de andersdenkende.’ Dit genoteerd zijnde, onloochenbaar is dat vvmu een essentieel onderdeel van democratie is. In principe zouden we over alles zoveel mogelijk vrij moeten kunnen discussiëren. Uitzonderingen, zoals haatzaaien, kunnen alleen worden gelegitimeerd op grond van historische evidentie.
In een democratie gaat een zinnige discussie over de uitzonderingen op de vvmu. Uiteraard zou een uitzondering in de vorm van een verbod op godslastering de democratie niet om zeep brengen. Tot 2014 bestond in Nederland een verbod op godslastering en ook voor deze datum verdiende dit land de kwalificatie democratie. En in Duitsland geldt nog steeds een verbod op godslastering. Als zo’n verbod niets kwaad doet, dan zouden we dat toch weer kunnen invoeren en aanslagen als die op Paty voorkomen? Maar ten eerste vinden extremisten altijd motieven – de aanslag op het Bataclan Theater had niets met spotternij van doen – en ten tweede is er het voortschrijdend inzicht dat vvmu buitengemeen belangrijk is en uitzonderingen zoveel mogelijk beperkt dienen te worden. Of dode profeten of goden bespotten zinvol is, is de vraag, maar religies mogen in een democratie niet worden uitgezonderd van kritiek erop.
Tergend is vanzelfsprekend dat juist zwakkere groepen in een samenleving vaak onderwerp van spot zijn. Zo opperde Mihai Martoiu Ticu dat satire niet vrij moet zijn. Zijn argumentatie luidt dat spot bedoeld is om macht te nivelleren; hij is het wapen van rebellen en verzetsstrijders. Omgekeerd, als machtigen beschimpen, is dit onderdrukkend. Als voorbeeld noemt hij de nazi’s die Joden bespotten en daardoor het stigma, de repressie en de Jodenhaat vergrootten. Dit is inderdaad een risico van satire. Maar welke groepen kunnen vervolgens voldoen aan de kwalificatie van zwakke minderheid? Een schier onmogelijke bepaling. En tevens zou dit wellicht betekenen dat minderheden als Wilders- of Baudet-aanhangers niet meer belachelijk gemaakt mogen worden. Een ban op satire op minderheden is het kind met het badwater weggooien. Bovendien is het zo dat in de nazitijd in Duitsland democratie ver te zoeken was. Juist autocratieën en dictaturen laten zich kennen door het perfide gebruik van satire.
Een aantal leden van minderheden bagatelliseert jammer genoeg de ernst van de kwestie. Tayfun Balçik vergelijkt de moord op Paty met een ‘gewone’ moord – ofschoon een moord natuurlijk nooit gewoon is. Hij citeert Victor Hugo: ‘Als een man zijn keel wordt doorgesneden in Parijs, is het een moord. Als vijftigduizend mensen worden afgeslacht in het oosten, is het een kwestie.’ Deze overdrijving is weliswaar te begrijpen vanuit de ervaren achterstandspositie maar in de zaak Paty staat niet de moord centraal, hoe triest ook, doch de vvmu. Het zou in zijn algemeenheid, en zeker ook voor moslims in autoritair bestuurde islamitische landen, beter zijn dat ook Balçik het belang van vvmu benadrukt. Overal vormt de vvmu een hulpmiddel voor alle onderdrukten.
* Evelyn Beatrice Hall schreef: ‘Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen.’ Dat deed ze als parafrase van gedachten van Voltaire.
– Uitgelichte afbeelding: Par Thomas Bresson — Travail personnel, CC BY 4.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=95192060