Raoul Vaneigem: Basisbanaliteiten 1, voorwoord I

Raoul Vaneigem publiceerde zestig jaar geleden in het Franse tijdschrift Internationale situationniste nr. 7 (1962, pp. 32-41) en nr. 8 (1963, pp. 34-47) in twee delen zijn artikel getiteld ‘Banalités de base’ of wel ‘Basisbanaliteiten’. Dit werd later nog enkele keren heruitgegeven en vertaald in het Engels en Italiaans. Geert Carpels gebruikte al dit materiaal om een Nederlandse vertaling van het artikel te maken, dat aldus Geert nog steeds actueel is: ‘Meer dan 60 jaar oud en geen enkel grijs haar’.

Geert Carpels voegde aan het begin van het artikel toe het in 2004 geleverde Voorwoord van Vaneigem bij de herdruk van Éditions Verticales (Paris). Er was evenwel ook in 1995 al een herdruk uitgekomen bij Ludd Éditions (Paris; opgeheven in 1998). Ook daar schreef Raoul Vaneigem een Voorwoord bij, dat Carpels aan het eind van het artikel in vertaling plaatste. Het artikel, inclusief de beide voorwoorden, is te downloaden op de site van Globalinfo, zie hier.

De ‘Basisbanaliteiten’ heb ik in een serie van vijf opgedeeld en bekort. Eerst publiceer ik de beide voorwoorden. Ze leren hoe Raoul Vaneigem zo’n veertig jaar na dato naar zijn eigen tekst kijkt in relatie tot de actuele maatschappelijke toestand. Daarna zal ik achtereenvolgens nog enkele tekstgedeelten publiceren, ‘Overleven’ (nr. 3), ‘Situationisten’ (nr. 4) en ‘Lompenproletariaat’ (nr. 5). Basisbanaliteiten, mij gaat het om het debat over ideeën, niet om winnen van zieltjes voor een idee… [ThH]

Voorwoord I

De Duitse auteur G. C. Lichtenberg betreurt in zijn Aforismen dat de zinnen, geïnspireerd door de dronkenschap, de erotische impuls, de verliefdheid, de woede, de wanhoop en andere schakeringen van het grote alledaagse, niet worden afgedrukt in inkten van verschillende kleuren zodat het vluchtige gevoel haar deel van de waarheid kan uitdrukken onder een conceptuele vorm.

Hoe duister en hoe dubbelzinnig ook de momenten en de bewegingen waaruit de gedachten ontspringen, er is er geen enkele, bliksemsnel of  aarzelend, die de herinnering niet in zich bewaart van de opwinding, zelfs van de uitwaseming van de levende materie waaruit ze opborrelde. Het werk van de geest waar de intellectuelen zo prat op gaan is er des te bedroevender om. De geest plukt de ideeën door ze van hun wortel af te knippen om, zoals met ruw afgerukte bloemen, het paleis te versieren met een ijdelheid die de denkbeelden uitholt en verdort.

Misschien stamt de neiging van de Engelsen om te pas en te onpas misbruik te maken van de meest onbeduidende citaten van Shakespeare, niet zozeer uit een dwaas nationaal vermoeden maar uit een verward besef zich te bedienen van de nog lauwe asse van de opflakkeringen uit het verleden. Afkomstig van een man waarvan het bewustzijn van de inversie van het leven tot een uiterste scherpzinnigheid werd gedreven, heeft de saaiste banaliteit de kracht op te vonken en de lange nacht van de onmenselijkheid een ander aanzien te geven.

We besteden dermate weinig aandacht aan de niet zo onbewuste beroeringen van ons dagelijks bestaan, dat we meestal liever in de pas lopen van de orde, die hen steriliseert en afmaakt, en de ware wanorde uitmaakt van de wezens en de dingen, wanorde die onze ondergang uitvaardigt.

Onder de wat afstandelijke vorm van een filosofie op zoek naar haar overstijgen, zijn er in deze Basisbanaliteiten amper zinnen die niet werden geschreven in de contrasterende en zich afwisselende inkten van het suïcidale alcoholisme, van een overdreven hartstocht voor het vergankelijke en van een razende drang naar de vernietiging van de dominante wereld. Een apocalytische dood leek me geen te hoge prijs voor de mogelijkheid om in één pennenstreek alle koppen te laten rollen van de overal brullende hydra, gaande van de corrupte democratieën tot de, onder het walgelijkste bedrog van de emancipatie, in de vonten als communistisch gedoopte tirannieën.

Een rijke Mallorcaan, waarvan het voorzichtige anti-franquisme veel te maken had met de fruithandel die hij in Brussel beheerde, had mijn ouders voorgesteld om gedurende zes maanden in zijn sinaasappelgaard aan de randen van Palma de oogst en de boekhouding waar te nemen.

Jaarlijks, tijdens de hete maanden juli en augustus voegde ik me bij hen. In 1961 zette ik me vanaf vijf zes uur ’s ochtends in de patio, mijn inspiratie lavend met een brouwsel van koffie met cognac, regelmatig afgewisseld met glazen pure absint. Wanneer het uur van de te hevige zon en van het sinaasappelsap aanbrak, stond de gedachte me niet meer dan onderbroken klaarheden toe maar ze ging door op haar elan en produceerde absurde kladversies die de volgende ochtend werden herschreven en verscheurd. De namiddag behoorde toe aan de siësta en de buurtkroegen.

Men mag dit beschouwen als een gelukkige periode. Ik was dol op mijn dochter Ariane, mijn ouders getuigden zich vol zorgzaamheid, mijn echtgenote nam mijn losbandigheid, mijn alcoholisme en mijn wisselvallige stemmingen zo goed als mogelijk voor lief. Met de hulp van Mitzi Vandencruyce, die zich op haar achttiende bij de Internationale Brigades schaarde alvorens toe te treden tot de anarchisten van het CNT-FAI (Confederación Nacional del Trabajo – Federación Anarquista Ibérica), onderhield ik mijn goed geweten door, tussen de bladzijden van het tijdschrift Playboy, traktaten en subversieve teksten door te spelen aan enkele vrienden in Barcelona.

Ik walgde daarom niet minder van het aan het werk afgemeten bestaan dat me in september zou opslokken. Geboeid door het onderwijs dat ik mijn leerlingen verstrekte, had ik een hekel aan de omgeving waarin ik werd verplicht les te geven en de bureaucratische kleingeestigheden ervan. Het dwangmatige hedonisme leek me een lapmiddel, voorzien van dezelfde bitterheden waarmee hardnekkige omhelzingen in de vroege ochtend het ontbreken van ware liefde verhullen.

Ik maakte deel uit van het ‘nieuwe proletariaat dat zijn zinloosheid ontdekt temidden van de te verteren overvloed’. Niets heeft sindsdien de vaststelling van bijna een halve eeuw geleden ontkracht: ‘Wat we ondergaan is het gewicht van de dingen in de leegte. Dat is de reïficatie’, behalve dan de vastberadenheid om terug te vallen op het geweld van een zelf te maken leven om een eind te maken aan het dodelijke geweld, sinds eeuwen opgelegd door de uitbuiting van de mens door de mens.

Het Handboek voor de jonge generatie ontstond uit de bleke, alcoholische, briesende en vrolijke ochtenden waarin de Basisbanaliteiten werden geschreven alsof de titel de inhoud dicteerde.

Mijn vrolijkheid de afschuwelijke wereld te kunnen vernietigen met mijn luisterrijke zelfvernietiging werd door de alcohol, die mijn wisselende luciditeit omhulde met hachelijke verblindingen, op even gemakkelijke als verdachte wijze gerustgesteld. Maar dit vergrootte tezelfdertijd en in omgekeerde richting mijn begeerte naar een leven dat kon ontsnappen aan de onheilspellende tegenstelling zichzelf te moeten opofferen in naam van een uit te vinden leven. De ontreddering en de onafwendbare zelfverwaarlozing overschrijdend, zwoegde mijn bewustzijn van een mogelijk geluk met een blinde koppigheid voort, het trok een voor waarin de aarde, omgekeerd door de ploegschaar, een schat blootlegde, verborgen aan de keerzijde van de steriele banaliteiten die ons overstelpten.

Het heeft lang geduurd om me ervan te overtuigen dat er één enkel steunpunt bestaat dat in staat is een stevige basis en een voortdurende aanmoediging te geven aan het project van de omverwerping van een wereld waarin, het leven gewijd aan de cultus van de dood, het enthousiasme blijft vergroten van de toewijding, van verloochening naar verloochening. Het bestaat uit het opbouwen van het eigen geluk op dergelijke wijze dat het, door zich te verfijnen aan de hand van het geluk van de anderen, ertoe komt het aan te moedigen zoals het genot de liefde loutert door zich te geven.

Het verlangen naar vernietiging is reactionair geworden. Het staatsterrorisme heeft geen betere bondgenoten dan de misleide erfgenamen van de Rode Brigades en van Action Directe die, zonder zelfs nog beroep te doen op de idiote veronderstelling een systeem neer te halen door één of andere vertegenwoordiger ervan af te maken, niet zozeer vermoorden uit naam van een godsdienst, van een ras, van een partij of van het profijt maar uit naam van de dood waarmee ze zich omgorden als was het een kuisheidsgordel.

De afwezigheid van leven is de desem van het apocalyptische integrisme. Wat zich best aftekent, van de extreemlinkse naar de extreemrechtse kant van het politieke cliëntelisme, is het front van de zelfmoordenaars, van de partij van de dood en van het nihilisme verspreid door de tirannie van het geld ‘ten koste van alles’. De kritiek die eruit voortkomt heeft slechts de dieptreurige en extatische intelligentie van de onafwendbare mislukking. Overal overheerst bij de mensen, zoniet het misprijzen voor, dan toch minstens de angst om te leven. Er wordt geen tijd, geen plaats, geen energie besteed aan de verbeelding, aan de creativiteit, aan de vrijgevigheid, aan het ‘opbouwen van situaties die een terugkeer, elke terugkeer naar de barbarij, onmogelijk maken’.

We stikken onder een domper van banaliteiten die, van generatie op generatie doorgeslikt en opgesmukt volgens de heersende mode, sinds eeuwen inbeuken op de doodsklokken van het verval en van de ijdelheid van de menselijke bestemmingen.

Ik heb erop gegokt dat het minder tijd en moedeloosheid zou vergen om ze te herroepen en te vervangen door banaliteiten die op een andere basis steunen: de levenslust, de ontdekking van het leven, de menselijke gulheid, de zelfcreatie en het uitwerken van een maatschappij waarvan de organisatie uit de verfijning van de authentiek beleefde liefde de enige inspiratie put die in staat is die samenleving te vrijwaren van het fetisjisme van het geld, de machtswil, de frustratie en de strategieën van de weerzin die, tot vandaag, de fundamentele onmenselijkheid bepalen.

Raoul Vaneigem (18 april 2004) Vertaling Geert Carpels. Overgenomen van Libertaire Orde