Onze zomerzotheidserie: Gastarbeid en kapitaal, een SP-brochure uit 1983 – deel 3

Deel 1 staat hier, deel 2 hier.

Inleiding deel 3

Alsof de boeken van Brugmans, De Jonge, Van Tijn, Giele en anderen er niet al waren in 1983 krijgen we in dat jaar iets wat naar racisme zweemt over de onbruikbaarheid van de Nederlandse arbeidersklasse te lezen. En dat “de ondernemers” wel “buitenlanders” moesten importeren want die ongeschikte zieke, zwakke, misselijke zuiplappen van Nederlanders…
Als het niet racisme kan heten is het in ieder geval klassisme – het kijken naar het “lagere volk” vanuit het standpunt van de bourgeoisie.
Waar halen ze het anders vandaan? Wordt hier opgebouwd naar het tegenbeeld van een eeuw later?
Er is veel nog niet goed bekend over het leven in Nederland in de negentiende eeuw, zo dichtbij en zo ver weg. Deze brochure heeft geen wetenschappelijke pretentie, al zou je aan de hand van het aplomb waarmee van alles geponeerd wordt anders denken. Zoals zij zwijgt over de immigratie van Zuidnederlanders in de zestiende en zeventiende eeuw, zo overdrijft zij nu over iets dergelijks in de negentiende.
Bluffen, noem ik het “met de kennis van nu” en ik plaats er als illustratie het omslag van een recent boek over de Nederlandse arbeidersbeweging in de negentiende eeuw bij. – AJvdK

De progressieve rol van de gastarbeiders in de 19e eeuw

Bijna gedurende de hele 19e eeuw werkt men in Nederland aan het aanleggen van waterwegen, het droogmaken van plassen en het aanleggen van “aardbanen” ten behoeve van straatwegen. De slecht ontwikkelde gebieden in Nederland werden zodoende toegankelijk gemaakt voor de industrie, maar in eerste instantie voor de veenderijen, die direkt na de Franse periode (1795-1813) ontstonden. In die zin, dat men overal in Nederland turf als brandstof ging gebruiken. Het is opvallend maar toch voor de hand liggend, dat bij die werkzaamheden veelvuldig gebruik werd gemaakt van buitenlandse, hoofdzakelijk Duitse, arbeiders.

Verpauperde Nederlanders

Uit de voorgaande gegevens heeft men al kunnen ontdekken, dat het met de Nederlandse mensen, die in feite deze arbeid zouden moeten verrichten, zeer droevig was gesteld. Lichamelijk en geestelijk waren zij zo in verval, dat het onmogelijk was het lichamelijk zware werk tot een bevredigend eind te brengen. De pas op gang gekomen mechanisatie vereiste enige techniese kennis, die bij de bezitsloze arme paupers hoegenaamd afwezig was. Voor de Nederlandse ondernemers, die zich in een onderlinge konkurrentiestrijd gretig op het werk dat in ruime mate voorhanden was stortten, was het logies dat zij de blik lieten vallen op de buitenlandse werkkrachten.
In het buitenland (voornamelijk Duitsland) was de techniek en de lichamelijke gezondheid meer ontwikkeld dan in Nederland. De vroegkapitalisten in Duitsland hadden geen andere middelen gehad om winst te maken dan de arbeid van de autochtone bevolking. Later werd dit aangevuld met de ontwikkeling van de techniek. Zij hadden hun arbeiders in ieder geval een minimum aan onderwijs moeten geven om zo efficiënt mogelijk gebruik te maken van de toendertijd moderne machines.

Het kapitaal in opkomst

waarachtigevolksvriendenDoor de ligging van Nederland, waardoor handel en scheepvaart zich al vroeg konden ontwikkelen, en door de enorme rijkdommen die men uit de koloniën roofde, hadden de ondernemers enorme rijkdommen vergaard, vooral in de 17e en 18e eeuw. Aan het begin van de 19e eeuw ontving men aan interest (rente) uit het buitenland zo’n 60 miljoen gulden per jaar. In 1780 was er in het buitenland voor 1500 miljoen gulden geïnvesteerd. En dat voor een land met ongeveer 2 miljoen inwoners.
Het was voor de renteniers winstgevender om hun geld in het buitenland te investeren dan de Nederlandse infrastruktuur en industrie te ontwikkelen. Pas toen in de Franse tijd (1795-1813) verschillende landen met schuld aan Nederland overgingen tot het stopzetten van rentebetalingen en er tot aflossing werd overgegaan, begon men te denken aan de ontwikkeling van hun eigen geboortegrond, Nederland dus!
Het ligt voor de hand dat de arbeidskrachten die men nodig had, niet meer te vinden waren in de inmiddels totaal verpauperde Nederlandse bevolking. Hoe verpauperd ze was valt onder andere op te maken uit de beoordeling van een Engels regeringsrapport uit de 19e eeuw, waarin Nederlanders genoemd worden: “Groote geneverdrinkers, slecht gevoed, zwak van gestel, totaal onkundig en verwonderlijk onhandig in het behandelen van alle gereedschap, waarmee zij van der jeugd af aan niet gewend waren”.
Zoals reeds hiervoor vermeld gebruikte het kapitaal voor de ontwikkeling van de infrastruktuur en industrie vele buitenlandse arbeiders, zoals Duitsers, Engelsen en na 1830 (de afscheiding van België) ook Belgen of in België woonachtige buitenlanders.

Gastarbeiders als leermeester in de strijd

De vroege textielindustrie, in vele gevallen nog huisindustrie, was vóór 1830 voor een zeer groot gedeelte gevestigd in Zuid-Nederland, dus wat nu België heet. Omdat bijna alle handelskontakten over Noord-Nederland (Holland) liepen was het gevolg van de afscheiding van België dat zij wel een industrie bezaten maar hoegenaamd geen afzetmogelijkheden. De ondernemers – die ook toen al geen vaderland kenden – kwamen bijna onmiddellijk naar Nederland en brachten arbeiders en de kennis van die arbeiders mee naar Nederland.
De rol van deze buitenlandse arbeiders voor de industrie is in veel opzichten zeer positief geweest. Maar ook in sociaal-kultureel opzicht hebben zij hun steentje bijgedragen. Uit alle geschriften en rapporten blijkt dat zij dikwijls een voorbeeld zijn geweest voor de afgestompte en verpauperde Nederlanders. Bij de strijd die de arbeidersklasse moest voeren voor een menswaardiger bestaan hebben zij in meer dan één opzicht een belangrijke rol gespeeld. Uit gegevens, die ontleend zijn aan de archieven van de staatssekretarie (na 1841 kabinet des konings geheten), kunnen wij uit onverdachte en onverwachte bron gegevens halen die die vooruitstrevende rol bevestigen. Het leger moest aan de staatssekretarie (later K.D.S.) rapporteren over arbeidskonflikten, waarbij het in aktie gekomen was.