Mark Elchardus wist de krantenkoppen weer te halen met een door hem gecoördineerd onderzoek. Zijn rapportage levert geen fraai beeld op: blijkbaar is de Vlaamse jeugd behoorlijk intolerant. Wie de tijd nam om de lijvige studie door te nemen, moet echter concluderen dat de onderzoeksresultaten minstens met een stevige korrel zout genomen moeten worden. Maar vooral ook dat ze ons bitter weinig leren over wat het betekent om vandaag jong te zijn in de stad.
Het onderzoek werd uitgevoerd door het Jeugdonderzoeksplatform (JOP), een Steunpunt voor Beleidsrelevant Onderzoek van de Vlaamse overheid. Onder de noemer “Jong in Antwerpen en Gent. Bevindingen uit de JOP-monitor Antwerpen-Gent” (Nicole Vettenburg, Mark Elchardus, Johan Put en Stefaan Pleysier, red.) werd aan 3.867 Gentse en Antwerpse scholieren gevraagd klassikaal een vragenlijst in te vullen die onder meer peilt naar hun schoolwelbevinden, toekomstperspectief, academische motivatie, maar ook naar homofobie, verenigingsleven, overlastperceptie en delinquentie.
Ondanks het feit dat Elchardus zelf in de media op een aantal positieve uitkomsten wees, zijn de resultaten moeilijk rooskleurig te noemen. Om een greep te doen uit het aanbod: uit de JOP-monitor blijkt dat moslimjongeren drie keer zoveel als niet-moslimscholieren vinden dat geweld tegen homo’s moet kunnen. De onderzoekers constateren ook dat antisemitisme haast deel is gaan uitmaken van de identiteit van jonge moslims. Een derde van de autochtone middelbare scholieren zou dan weer negatief staan ten opzichte van moslims. Bovendien stelt het onderzoek dat de kloof tussen etnische groepen onderling groter is dan ooit.
Alleen vallen er heel wat kanttekeningen te maken bij zowel de conclusies die de auteurs trekken, als bij de manier waarop ze hun cijfermateriaal verzamelden.
Enquête-frustratie
Als we “de leefwereld van jongeren (…) in beeld” willen brengen, dan lijkt een enquête allereerst een nogal beperkt onderzoeksinstrument. Zelfs al ga je ervan uit dat de antwoorden, die dit soort onderzoek oplevert, zomaar een transparante inkijk bieden in hoe de realiteit in elkaar zit (en dat is discutabel), dan nog dreigen enquêtes hoogstens een partieel beeld op te leveren van het onderzoeksobject.
Iedereen kent bijvoorbeeld de frustratie bij het invullen van vragenlijsten: degene die ze invult, herkent zichzelf soms nauwelijks in de antwoorden die hij/zij geeft. Omdat de vragen niet aansluiten bij de eigen leefwereld, of omdat de antwoordmogelijkheden te beperkt zijn.
We komen weinig te weten over wat jongeren leuk, mooi of interessant vinden, wat hen uit hun lood slaat, waar ze van dromen of waarmee ze worstelen.
Bovendien worden de JOP-enquêtes niet geschraagd door cijfermateriaal over de socio-economische situatie of de schoolse prestaties van de scholieren. Alle informatie hierover is verzameld op basis van antwoorden die ze zelf geven in de enquête. Het is met andere woorden misschien toch wat te ambitieus om op die manier te willen achterhalen wie onze jongeren zijn, hoe ze in de wereld staan en wat hen bezighoudt. We komen weinig te weten over wat ze leuk, mooi of interessant vinden, wat hen uit hun lood slaat, waar ze van dromen of waarmee ze worstelen.
Op basis van een vragenlijst uitmaken wat jongeren beweegt, of bijvoorbeeld “welke determinanten (…) academische motivatie en schoolwaardering” verklaren, of “welke factoren een invloed hebben op het toekomstperspectief van Antwerpse en Gentse jongeren” levert zeker interessante impressies op. Maar het is duidelijk dat veel langduriger onderzoek nodig is om die impressies verder te verdiepen, te verifiëren en om te begrijpen waarom jongeren doen wat ze doen.
Andere vragen, andere antwoorden
Daarnaast is het een boutade dat vragenlijsten vaak meer zeggen over degene die de vragen heeft bedacht, dan over wie ze beantwoordt. Wat het onderzoek van Vettenburg, Elchardus en co betreft, sluipen er heel wat aannames van de onderzoekers zelf in hun keuze van topics. Hoewel de sociologen uiteraard hun best doen zich te positioneren ten opzichte van ander onderzoek, blijven de beweegredenen van de onderzoekers om te vragen wat ze vragen vaak onduidelijk.
Want hoewel de lijst van onderwerpen lang en dus misschien wel volledig lijkt, had ze er evengoed heel anders uit kunnen zien. Waarom werd de jongeren bijvoorbeeld niet gevraagd wat ze van pakweg de Vlaamse regering vinden? En in plaats van naar antisemitisme had er evengoed gepeild kunnen worden naar haat jegens pakweg Afrikanen, Aziaten, Amerikanen of zelfs Walen. Ook de opdeling van jongeren in allochtonen (hier gedefinieerd als kind van niet-Belgische ouders) en autochtonen en in moslims en niet-moslims blijft onvoldoende gemotiveerd.
Het is bovendien toch wel jammer dat dit onderzoek allochtonen via de vragen alweer associeert met religie, genderongelijkheid, antisemitisme en homo-haat. Waarom wordt hen niet gevraagd wat ze zélf belangrijk vinden voor hun welbevinden?
Onderzoekers menen te kunnen concluderen dat de school zelf geen impact heeft op het schoolwelbevinden van de jongeren, maar ook dat de materiële situatie van het gezin waarin jongeren opgroeien geen effect heeft op een hele reeks van de onderzochte aspecten.
Bovendien worden correlaties (het frequent voorkomen van twee fenomenen op hetzelfde moment) voortdurend verward met oorzakelijke verbanden tussen de twee waargenomen fenomenen. Cijfers verzamelen is immers één ding, ze verklaren is nog iets heel anders, en daar gaan de JOP-onderzoekers toch gemakkelijk kort door de bocht.
Zo menen de onderzoekers bijvoorbeeld te kunnen concluderen dat de school zelf geen impact heeft op het schoolwelbevinden van de jongeren, maar ook dat de materiële situatie van het gezin waarin jongeren opgroeien geen effect heeft op een hele reeks van de onderzochte aspecten.
Elchardus stelt zich in zijn besluit (p. 351-352) terechte vragen bij die laatste bevinding. Maar als het verzamelde materiaal tot dit soort conclusies leidt, kan men zich vragen beginnen stellen over de mate waarin het onderzoek in z’n geheel aan dit soort euvels lijdt. Dit zou wel eens heel wat zou kunnen zeggen over de kwaliteit van het onderzoek als geheel.
Levensbeschouwelijke educatie maakt mensen niet verdraagzaam
Het mag weinig verrassend heten dat er ook bij de aanbevelingen die de onderzoekers doen, vraagtekens geplaatst kunnen worden. Het is maar de vraag of onverdraagzaamheid de wereld uit wordt geholpen door meer deel te nemen aan het verenigingsleven (een stokpaardje van Mark Elchardus), door allochtonen en autochtonen sterker te mixen op school, laat staan door te investeren in sensibilisering en levensbeschouwelijke educatie.
Wie vaststelt dat rijke jongens en meisjes verdraagzamer zijn dan arme jongens en meisjes, zou er wellicht niet slecht aan doen om op zijn minst te pleiten voor het verkleinen van de immens grote sociale ongelijkheid in onze steden.
Wie vaststelt dat rijke jongens en meisjes verdraagzamer zijn dan arme jongens en meisjes, zou er wellicht niet slecht aan doen om op zijn minst te pleiten voor het verkleinen van de immens grote sociale ongelijkheid in onze steden. Want er is afdoende degelijk onderzoek voorhanden dat bewijst dat sociale ongelijkheid wel degelijk één van die kloven is die écht het verschil maakt in onze samenleving.
Wie zijn de jongeren in Antwerpen en Gent echt?
Voor alle duidelijkheid: een grootschalige ondervraging als die van het JOP kan zeker zinvol zijn. Alleen wordt er nu een te groot belang gehecht aan veeleer impressionistische onderzoeksresultaten, worden de cijfers niet binnen het juiste perspectief geplaatst, en worden er wel heel forse conclusies getrokken die makkelijk door de media worden opgepikt, maar au fond weinig inzicht bijbrengen.
Dat het onderzoek allerlei vooroordelen rond allochtonen en moslims bevestigt, is wellicht een reden voor dat mediasucces. Onderzoek als dat van Elchardus dreigt statistische groepen in het leven te roepen en/of bestendigt ze, terwijl ze in de werkelijkheid misschien helemaal niet betekenisvol zijn.
Het onderzoek van Elchardus en co sluit Antwerpse en Gentse jongeren kortom op in een eng rijtje variabelen. Het leert ons wellicht weinig over wat het betekent om vandaag jong te zijn in Antwerpen of Gent. Noch achterhaalt het of de jongeren handelen naar de (intolerante) antwoorden die ze gaven. Bovendien dreigt het helaas koren op de molen te zijn van iedereen die Vlaamse jongeren met een migratie-achtergrond graag als een probleem beschouwt.
Verscheen eerder op dewereldmorgen.be. Auteur: Ciska Hoet.