Onderstaand artikel verscheen eerder op de website van Jan Dirk Snel, die deelneemt aan de Krapuul Creative Commons Pool.
Vooraf: wie geen zin heeft een veel te lang stuk te lezen, dat bovendien niet tot een wezenlijk andere conclusie leidt dan die ik al trok, moet het onderstaande vooral niet lezen. Het antwoord op de vraag uit het opschrift luidt: ja, maar zo vaag dat je er verder niets over kunnen zeggen. Cohen maakte niet primair een vergelijking, maar trok een morele les.
Het moet maar. Ruim twee weken geleden schreef ik hier een blog over ‘Wat Job Cohen echt zei’. Dat ging over enkele uitspraken in het – nog immer laatste – nummer van Vrij Nederland. Het stukje werd goed opgemerkt. Mijn aankondigende tweet werd vaak hertwitterd. En mijn stukje werd vervolgens overgenomen door Joop, Krapuul en Republiek Allochtonië. Aan lezers geen gebrek. De discussie heb ik vervolgens lichtelijk aan me voorbij laten gaan. Ik heb allang afgeleerd om de reacties op websites te lezen. En ook op Twitter heb ik pas na verloop van tijd op reacties gereageerd, althans als ik iets terug te zeggen had.
Vorige week maandagavond – dat lijkt inmiddels een eeuwigheid geleden, het was nog in 2010 – werd ik toegetwitterd – hmm, dat woord bevalt me wel – door Bas Paternotte die de aandacht vestigde op wat hij een ‘soort van reactie’ op mijn stuk noemde: een beschouwing op De Jaap, getiteld ‘Job Cohen in Vrij Nederland: de vergelijking’. In het korte dialoogje dat volgde, veronderstelde ik dat we niet zover uit elkaar zaten, hetgeen hij bevestigde.
Daar zit ik dan. Nu ik het stukje van Bas Paternotte nog eens gelezen heb, weet ik niet goed in hoeverre we het al dan niet eens zijn. Eerlijk gezegd lijkt zijn stuk me zelfs niet een soort van reactie op het mijne. Dat hoeft ook helemaal niet. Ik had het primair over de vraag wat de juiste exegese van Cohens woorden was, hij heeft het meer over de vraag of de – ‘onduidelijke’ – vergelijking die Cohen in zijn ogen maakte, wel deugdelijk is. In mijn stukje maakte ik tegen het einde wel een paar voorzichtige opmerkingen over de geldigheid en bruikbaarheid van een mogelijke vergelijking. Ik beperk me hier vooreerst tot de vraag die in de tweede verondersteld is: maakte Cohen wel een vergelijking en welke was dat dan eventueel? Scherper en gerichter dan de vorige keer wil ik die nog eens onder handen nemen – waarbij ik besef dat een eenvoudige interviewpassage hier wel enorm exegetisch overvraagd wordt. (Maar de apostel Paulus zal ook nooit hebben kunnen verzinnen dat miljoenen mensen zich later het hoofd zouden breken wat hij nou precies bedoelde in de brieven die hij verstuurde. Exegese is eigenlijk altijd overdreven. Misschien is filologie per definitie wel een erg humorloze bezigheid.)
De vorige keer citeerde ik net niet de hele kernpassage, maar inmiddels is die online wel beschikbaar. Gezien de reacties ligt de crux bij de derde vraag: ‘Gebeurt nu weer wat in de jaren dertig gebeurde: dat mensen worden buitengesloten?’ Deze vraag is in feite een mooi voorbeeld van een bekende drogreden, die van de meerdere vragen. Ik haast me daar onmiddellijk aan toe te voegen dat ik de interviewers op geen enkele wijze van kwade trouw wil betichten. Het is een heel normale en gezien het voorgaande behoorlijk voor de hand liggende vraag, zoals we die allemaal zouden kunnen stellen. Maar er is wel iets mee aan de hand.
Het is een vraag van het type ‘Ben je al opgehouden je vrouw te slaan?’ Als je ja zegt, suggereer je dat je je vrouw vroeger wel sloeg. Als je nee zegt, suggereer je dat je je vrouw nog steeds slaat. Bij nadere analyse blijkt de vraag uit twee vragen te bestaan: ‘Sloeg je vroeger je vrouw?’ en ‘Sla je je vrouw nu niet?’ Op beide vragen zijn twee antwoorden mogelijk en als je ze omzet in twee stellingen die waar of onwaar kunnen zijn, kom je in feite uit bij de traditionele waarheidstafel van de (logische) conjunctie. Zo is ook het hier. Zakelijk gesproken worden er twee vragen gesteld: ‘Werden er in de jaren dertig mensen buitengesloten?’ en ‘Worden er nu mensen buitengesloten?’ Beide vragen kunnen afzonderlijk beantwoord worden. En er zijn in totaal dan ook vier antwoorden mogelijk: toen wel, nu ook; toen wel, nu niet; toen niet, nu wel; toen niet, nu ook niet. Een enkelvoudig ja of nee volstaat niet.
Cohen geeft echter maar één antwoord. Hij zegt ja en uit het vervolg is helder dat hij alleen op de tweede geïmpliceerde vraag ingaat. ‘Praat met de mensen en je hoort het’, zegt hij. Dat slaat alleen op de hedendaagse situatie. Je kunt je bovendien afvragen of het eerste deel wel een echte vraag betreft: je zou het ook als een stelling van de twee interviewers kunnen zien. Zij gaan er kennelijk vanuit dat in de jaren dertig mensen werden buitengesloten en ze willen alleen nog maar weten of dat nu volgens Cohen ook het geval is. Hoe het ook zij, hier maakt Cohen zelf geen actieve vergelijking. Dat schreef ik de vorige keer ook al en die conclusie staat bij kritische heroverweging nog iets steviger. Toch ga ik haar zo meteen relativeren. Wacht maar.
Ook in het antwoord op de eerste vraag – waarom hij zich in een ongewis politieke avontuur heeft gestort – maakt Cohen zeker niet met zoveel woorden een vergelijking tussen verleden en heden. Nergens zegt hij daar iets in de trant van: zoals het toen was, is het nu; zoals mensen toen behandeld werden, worden ze nu behandeld. Niets van dat alles. Toch legt hij wel degelijk een zeker verband. Om uit te leggen waarom hij zich zorgen maakt over de ‘vervreemding in de samenleving’ vertelt Cohen het een en ander over het verleden van zijn familie en de ervaringen van zijn moeder. Daar heeft hij een les uit geleerd: dat ‘erbij horen, meedoen, een plek hebben waar je veilig bent’ belangrijke woorden zijn. Het gaat hier niet primair om een historische analogie, maar om de morele conclusies die mensen uit levenservaringen trekken, om de levenshouding die ze ontwikkelen. Uiteraard moet er daarbij een zeker verbindingspunt zijn tussen heden en verleden, maar om complete vergelijkingen hoeft het niet te gaan.
Toch maakt Job Cohen in één enkel zinnetje in zijn antwoord op de tweede vraag wel degelijk een vergelijking, kun je zeggen. Het is ook de enige expliciete van de gehele passage die de aandacht trok: ‘Die vervreemding in samenleving vind je nu ook weer.’ Nu weer: als iets weer gebeurt, kwam het kennelijk eerder voor. In het eerste antwoord legde Cohen uit wat hij hier met vervreemding bedoelt: ‘een samenleving waar je als vreemden tegenover elkaar staat.’ (Merk trouwens op dat dit een heel ander soort gebruik van het begrip vervreemding is dan het traditioneel marxistische, dat veel bekender is.) Je kunt je ook afvragen waar het pronomen die op terugslaat. Toch op de ervaringen van Cohens moeder? Het blijft ongewis.
Vanuit dat ene onschuldige zinnetje zou je het verhaal over Cohens moeder toch enigszins in de sfeer van de analogie – toen en nu – kunnen trekken en dan zou je ook de volgende passage ondanks Cohens enkelvoudige antwoord op een inhoudelijke tweevoudige vraag enigszins in dat licht kunnen bezien. Je kunt ook opmerken dat Cohen weliswaar alleen op de vraag naar buitensluiting in het heden antwoord geeft, maar dat hij zich niet genoodzaakt voelt te ontkennen dat daar in de jaren dertig ook sprake van was, en daarmee zeker niet actief meent een analogie te moeten weerleggen. Maar uitgewerkt wordt de vergelijking tussen verleden en heden daarmee nog steeds niet. Er is niet meer dan een vrij vaag punt van vergelijking. Ook na een hernieuwde inspectie blijft mijn conclusie van de vorige keer staan:
Alleen via het fenomeen vervreemding legt hij een indirect verband, waarbij het duidelijk is waar de spits ligt: in de ervaringen, niet in de omringende historische context. Het gaat hem om het fenomeen van de uitsluiting van mensen, terwijl hij mensen er juist bij wil halen. Dat is echt alles.
Meer is er werkelijk niet. Ik wil de inperkende typering ‘indirect’ dan nog wel laten vallen: alleen inzake het als vreemden ten opzichte van elkaar staan ziet Cohen een zekere vergelijkingspunt tussen een tamelijk onbepaald vroeger en nu. Je kunt je beklagen dat Cohen vaag is in zijn vergelijking, als hij niet meer zegt, zegt hij niet meer. En hij bedoelt kennelijk ook niet meer.
Daar ligt mijn moeite met het stukje van Bas Paternotte. Hij beklaagt zich wel dat Cohen onduidelijk is, maar zelf is hij (ook) niet nauwkeurig. In de tweede zin schrijft hij over de ‘vergelijking van Job Cohen […] met joden, moslims en de Tweede Wereldoorlog’ en daar is al helemaal niet duidelijk wat of wie met wat of wie vergeleken wordt (en dan gaat het me nog niet eens om de flauwiteit dat het meest letterlijk gelezen Cohen met twee groepen mensen en een historisch verschijnsel vergeleken wordt, wat voor een enkel mens tamelijk veel is om te dragen). Tegen het eind blijkt dat hij er zonder meer vanuit gaat dat Cohen een ‘vergelijking tussen joden en moslims’ maakt. Met zoveel woorden doet Cohen zelfs dat niet, maar bij wijze van implicatie kun je dat er net uithalen, maar daar stopt de vergelijking ook wel. Meer dan dat beide groepen met een zekere vervreemding – mogelijk heel verschillend – te maken hebben, zit er echt niet in.
Daarmee zijn bijna alle feiten en vragen die Paternotte in zijn stukje opsomt, irrelevant. Of het nu gaat om de NSB in de jaren dertig, over toestanden in Duitsland en Italië in hetzelfde decennium, over de anti-joodse maatregelen tijdens de bezetting, over de specifieke ‘drie gevallen’ waarin hij vraagt naar de mogelijke overeenkomst tussen joden en moslims, het is allemaal niet van belang, omdat het niet aansluit bij de weinige woorden die Cohen werkelijk sprak. Paternottes vraag ‘Maar wat zei Job Cohen nou eigenlijk?’ is niet zo ingewikkeld: niet zo bar veel. En wat hij zei, kun je nalezen. Daar hoef je verder niet veel conclusies uit te trekken. Wat Cohen met buitensluiten bedoelde, kun je trouwens ook nalezen: hij beschrijft wat hij daar nu onder verstaat. Als je al een historische vergelijking wilt maken, moet je dus eerst nagaan of Cohens bescheiden beschrijving van huidige toestanden plausibel is en of zoiets ook in enig verleden te vinden is. Zeker is dat het niet over de overheid gaat.
De conclusie lijkt me helder. Wat Cohen in dialoog met twee journalisten doet, is niet primair een historische vergelijking maken. Wat vooropstaat is een morele boodschap die getrokken wordt uit bepaalde gebeurtenissen in het verleden, en die toegepast wordt op het heden. Daar maakt de analogie hooguit een ondergeschikt onderdeel vanuit.
Een lang verhaal dat neerkomt op de volgende vraag:
Maakte Cohen een Godwin ja of nee.
Tegenvraag zou kunnen (en mijns insziens behoren te) zijn: so what?
Zalig nieuwjaar iedereen, en dat onze Cohen nog heel lang onze oppositieleider mag blijven, hij past in mijn straatje!!! 🙁
Dank voor dit schitterende stuk, heb het met heel veel plezier en interesse gelezen.
Tante Beatrix. Ik zou het op prijs stellen als u niet langer de naam van onze geliefde vorstin zou willen misbruiken om uw abjecte standpunten te verspreiden.
tante Beatrix Schreef:
Is dat een sensuele toespeling?
De vraag is waar komen de gevoelens vandaan. Van Wilders die de islam als religie ontkend en alleen de politieke islam erkend, of zijn criticasters (als Cohen) die alle moslims min of meer over 1 kam scheren. Symbool hiervoor is Naoual Abaida. Zij voelt zich slachtoffer, maar hoort duidelijk tot de 70%.
De gevoelens van Wilders .. wat was de eerste drol die díé beerput binnenviel ?? Was het de boosheid van iemand die hier in Nederland als Indo niets betekende maar door zijn mede-indoos gevoerd werd met de verhalen over hoe groots ze wel niet waren in “de Oost” , die oost die ze dankzij de opstandige Moslims die hun plaats niet wisten verloren ?? Volgens het artikel in de Groene ( http://www.groene.nl/2009/36/wreker-van-zijn-indische-grootouders ) is dat het feit .. Komt het door de Christenlijke opvoeding die vervult van het wiedergutmachungs-syndroom van dwepen met Israël vervuld moet zijn geweest … Is het vergif tot zijn volle wasdom gekomen tijdens zijn verblijf in een van de Zionistische bezettingscentra ( Kibboetz ) … Of pas later toen hij eerst aan het handje van Haattovenaar Bolkensteijn diens leerling mocht zijn .. Zeker is dat het uit controle is geraakt nadat hij in het clubje van Geller en Spencer terrecht kwam waar men elkaar meer en meer in de waandenkbeelden meetrekt als een groepje waanzinnigen in een zelfmoordpact ….
Nee het komt eerder door het afslachten van een filmregisseur, eigen observaties en EDIT REDACTIE: OPZOUTEN
Bookie Schreef:
Het antwoord ligt hier allang, kun je lezen?: https://krapuul.nl/blog/22745/wilders-kampf-narcisme/