In het kader van “Hoe kom je ïn godsnaam af van rampzalige presidenten?” gloort er dan tenminste nog hoop in het piepkleine landje Gambia. Gambia heet eigenlijk The Gambia, en veel meer dan de gelijknamige rivier met zijn oevers is het dan ook niet. Logisch gezien zou het gewoon deel moeten uitmaken van Senegal, waar die rivier doorheen stroomt, maar omdat de Britten die rivier als landinwaartse handelsroute gebruikten wilden ze die strook land destijds niet aan de Fransen afstaan, zodoende is het een apart landje ter grootte van Utrecht gebleven, met ongeveer twee miljoen inwoners. Het heeft tijdelijk wel een unie gevormd met Senegal onder de naam Senegambia, maar die is later weer uiteen gevallen.

In 1994 greep de luitenant Yahya Jammeh er – overigens zonder bloedvergieten – de macht, en pas een week geleden verloor hij die bij verkiezingen aan Adama Barrow. Hoewel aanvankelijk populair, is hij zich vooral gedurende de laatste tien jaar steeds raarder gaan gedragen. Homoseksuelen moesten onthoofd worden, hij had geneeskrachtige wondergaven waarmee hij AIDS zou kunnen genezen. Ook werd Gambia ineens tot islamitische republiek uitgeroepen. Gevangenneming en marteling van politieke tegenstanders heeft er ook plaatsgevonden.
En nu heeft Yammeh dus de verkiezingen verloren, iets wat hij aanvankelijk toegaf, maar waar hij nu weer op terug gekomen is. Het leger houdt zich voorlopig afzijdig, maar de West-Afrikaanse organisatie Ecowas heeft nu ook druk op hem gezet af te treden.
Het is te hopen dat een en ander goed zal verlopen. Van wat ik begrijp van een bekende die daar enige maanden per jaar verblijft, is het in het algemeen een rustig en vriendelijk landje, ondanks de bittere armoe en wel degelijk verschillende godsdiensten die er naast elkaar bestaan. Een burgeroorlog is wel het laatste dat dit arme gebied verdient. Misschien kan er onder een nieuw bewind ook weer nauwere samenwerking met Senegal ontstaan.