Nederlandstalige klassieker du jour: De Maan

Een van de leukste Nederlandse bands van de afgelopen 30 jaar, schandalig genoeg nog nooit voorbij gekomen in deze rubriek. De Kift maakt al sinds de oprichting in 1988 “poëtische fanfare-punk” die – om eens een ketterse, hoogst subjectieve mening te verkondigen – niet onderdoet voor het werk van Tom Waits. De teksten worden samengesteld door zanger Ferrie Heijnen uit literaire teksten. De tekst van De Maan is afkomstig van de Duitse schrijver Wolfgang Borchert.

De avond was vochtig en kil. Flarden wolken zeilden laag over de stad, en voor het café waren ronde kolenkachels neergezet. Het vuur in de kachels kraakte. Een man met een viool koos zich een plaatsje bij de stoeprand en begon te spelen. De voorbijgangers botsten tegen hem aan. De strijkstok snerpte, maar de man speelde voort. Bij hun tafeltje kwam een man die amandeltjes verkocht en achter hem aan kwam een jongen met gedresseerde muizen. Hij liet ze dansen op het marmeren tafelblad en hij liet ze tegen z’n mouw oplopen. Voor de tweede maal verscheen de violist. Maar ditmaal droeg hij een hoed en speelde “Parlez-moi d’amour.” Het vuur in de kachels kraakte, en buiten was het winderig en kouder geworden. De wolken joegen hoger en sneller boven de stad. En de maan? De maan staarde door het venster. Het was niet langer een stralenkrans. Het was een vette, vieze voyeur die in kamers en bedden loert. En hij drijft als een vuile eierdooier op de bosbesblauwe soep van de nachthemel. Hij ziet er beschimmeld uit. Hij zal wel stinken. Zo ziek ziet de maan eruit. Maar de stank komt uit de kanalen. En de man bij het raam, de hese, die ziet de maan en hij ziet de stad onder de maan en hij steekt zijn armen uit het venster. En zijn stem krast, en zijn stem krast door de nacht, en zijn stem krast door de nacht als een vijl. En buiten staat de nacht. Buiten staat de nacht in de straten met haar vuilnisbakkenmeur. De kamer met de twee mannen. De ene staat voor het raam. En de ander leunt tegen de muur. Breed, bleek met een berestem. “Waarom hang jij je in godsnaam niet op, hopeloze, snotterende rat. Houtworm. In petroleum moesten ze je stoppen, stinkende dweil.” “Ik? Ophangen? Mezelf? Jij zegt dat ik aan de lantaarn moet? Ik? Dat zeg jij?” “Maar jongen, waarom leef je dan?” “Waarom? Waarom ik leef? Uit pure koppigheid. Alleen uit pure koppigheid.”

Uitgelichte afbeelding: Door Michielderoo – Eigen werk, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=19511169