Natuurbescherming, natuurbeheer, natuurbehoud, natuurbeleid, het zijn zaken die in dezelfde hoek liggen als zorg, onderwijs, cultuur en dergelijke. Ook het natuurbeleid heeft last van forse bezuinigingen. Die worden ingegeven door de jacht op geld van dit kabinet, maar ook door de rancune van mensen die alles wat niet meteen snel geld, prestige of roem oplevert, overbodig vinden – vooral als het om zaken gaat die geassocieerd kunnen worden met ‘links, ‘geitenwollen sokken’ en meer van zulke clichés. De natuur moet kapot, vanwege bezuinigingen én vanwege een vandalistische minachting voor mooie maar niet perse lucratieve dingen. De natuur moet hiertegen verdedigd worden. Het gaat om het opkomen van planten en dieren en hun gemeenschappen die in zichzelf een waarde vertegenwoordigen. Het gaat hier ook om het verdedigen van schone lucht en water, om voorwaarden die het menselijk bestaan bepalen. En het gaat om iets moois, iets waar wij – maar ook de mensen die na ons komen – van genieten. Niemand heeft het recht de natuur te slopen. De waarde ervan is te groot, en onvervangbaar.
Gelukkig is er redelijk wat commotie rond natuur en de bedreiging die het kabinetsbeleid inhoudt. Helaas is er, bij de verdediging van natuur en natuurbeleid, sprake van een visie die als middel nauwelijks erger is dan de kwaal. Met de huidige natuurbeschermings- en beheersvisie is de natuur niet te redden. We hebben iets beters nodig. Daar dacht ik aan, toen ik diverse nieuwsberichten aan me voorbij zag komen.
Laat ik beginnen met het natuurplan waar staatssecretaris Bleker mee in de weer is. Dat gaat om het overhevelen van een groot stuk natuurbeleid van de landelijke overheid naar de provincies. Maar in totaal komt er voor dat beleid dan wel honderden miljoenen euro minder voor beschikbaar. Van dit kleinere bedrag moeten provincies dan de voortdurende aanleg van hun deel van de zogeheten Ecologische Hoofdstructuur voor hun rekening nemen. Daar hebben provincies weinig trek in, al zijn ze uiteindelijk grotendeels door de bocht.
Maar wat is dat voor plan, die Ecologische Hoofdstructuur? Het idee is om bestaande natuurgebieden aan elkaar te verbinden door er tussen ook stroken natuur aan te leggen zodat bedreigde soorten van het ene gebied naar het andere kunnen, en hun overlevingskansen groter worden. Je hebt bos met edelherten op de Veluwe. Je hebt bos met edelherten in Flevoland. Zorg voor bosgebied ertussenin, plus een wildviaduct, dan kunnen de edelherten van Veluwe naar Flevoland en andersom. Dat maakt de kans op inteelt in Veluwe of Flevoland kleiner, en de kans op overleven van edelherten in beide gebieden groter. Dat is, iets simplistisch weergegeven, de gedachte. Geen onzingedachte, op zichzelf. Maar ook geen probleemloze gedachte. Het idee is namelijk dat natuur kan worden aangelegd, min of meer volgens menselijk plan. Natuur is ingenieurswerk geworden. Maar is ingenieurswerk wel natuur?
Geheel los daarvan – ogenschijnlijk – staat een ander nieuwsfeit. Enkele weken geleden schrokken wandelaars in een bos bij Oss zich het leplazerus. Het bos waarin zij hun wandeling plachten te doen, was weg! Gesloopt. Wat bleek? Natuurbeheerders, ecologisch geadviseerd en wel, vonden het nuttig om een storm na te bootsen, om zo ruimte ter bieden aan natuurlijke processen op het aldus kaalgeslagen stuk land. Het bos was immers aangeplant, en dus niet echte natuur. Wat er nu – na het slopen van het bos – kon gaan groeien, had méér te maken met ‘echte natuur’. Alweer: helemaal onzin is het idee niet. Maar de wandelaars zijn wel ‘hun’ bos kwijt en moeten het voorlopig stellen met een kale vlakte. En of de in het bos woonachtige merels, spechten, pimpelmezen en weet ik wat, de sloop van hun huis en haard begroet hebben als een terugkeer naar de Ware Natuur mag ook betwijfeld worden. Het was een technocratische ingreep om de Natuur te helpen, ten koste van een reëel bestaand natuurgebied waar mensen, maar ook vogels en planten, plezier van hadden.
Een derde nieuwsbericht op het natuurbeschermingsfront ging over het Markermeer. Daar wil Natuurmonumenten een reeks eilanden met moerasgebied gaan aanleggen en aldus een prachtig vogelparadijs scheppen. Het project ligt al een tijdje in de la, maar kan nu worden uitgevoerd omdat Natuurmonumenten 15 miljoen euro uit de Nationale Postcode Loterij krijgt. Prachtig toch? En ja, ik geloof meteen dat zoiets kán: eilandjes aanleggen waaromheen moeras ontstaat waar dan aalscholvers en lepelaars gaan broeden. Maar ik wil even wijzen op het feit dat op de plek van het geplande natuurgebied al een natuurgebied ligt. Dat heet het Markermeer en bestaat uit waardevol zoet open water. Het zal waar zijn dat op de bodem slib ligt, een vorm van vervuiling. Het zal waar zijn dat het water zo diep is dat er geen waterplanten groeien. Maar is de natuur verplicht tot waterplantengroei, enkel omdat dat ons mensen een goed idee lijkt? Waarom niet het vervuilde slib verwijderd, en het daarbij laten? Waarom natuur aanleggen?
Het gaat mij hier om twee zaken. De eerste is theoretisch: wat is dat voor technocratische arrogantie dat we denken dat je natuurgebieden in twintig jaar tijd kunt produceren, zoals je een bankgebouw produceert? De tweede is praktisch-politiek: als het idee veld wint dat je natuur naar believen kunt vervaardigen, wordt werkelijke natuurbescherming moeilijker. Projectontwikkelaars en hun politieke vrienden – beter bekend als het kabinet-Rutte – kunnen dan des te makkelijker zeggen: ach, we kunnen Schiermonnikoog best volbouwen met luxe appartementen, er kan immers voor de kust van Den Helder in no time een nieuw Waddeneiland worden gefabriceerd? Hiermee wordt totaal en volledig voorbijgegaan aan de factor ‘tijd’ in het ontstaan van waardevolle natuurgebieden en aan de rol van natuurprocessen zélf bij dit alles. Bovendien: het leed dat in zo’n geval toegebracht wordt aan verdreven zeevogels op Schiermonnikoog wordt op geen enkele manier ongedaan gemaakt door de aanleg van een gebied waar andere vogels terecht kunnen. Leed is niet uitruilbaar en aan schadevergoeding hebben verdreven zilvermeeuwen niets. Het gaat bij werkelijke natuurbescherming immers niet enkel om het behoud van planten- en diersóórten. Het gaat ook om het verdedigen van het welzijn en in vrijheid voortbestaan van concrete dieren zelf.
Op zich is het wél mogelijk om vrij snel spectaculaire moerasgebieden tot ontwikkeling te helpen komen. Dat is bij toeval ontdekt. Toen de Zuiderzeepolders werden aangelegd, ontstonden op het droogvallende, maar niet meteen ontgonnen, nieuwe land enorme rietvelden en later moerasbossen. Binnen enkele jaren vestigden zich daar enorme aantallen water- en moerasvogels, waaronder zeldzame soorten als lepelaar en zilverreiger. Gelukkig kwamen mensen op het idee om een deel van dat moeras niet te ontginnen en aan de natuur over te laten. Het gevolg heet Oostvaardersplassen. Een soortgelijke toevalstreffer ontstond na afsluiting van de Lauwerszee en leidde tot natuurgebied Lauwersmeer.
Wat hier echter cruciaal was is dat de natuur het zelf deed. Geen van beide gebieden zijn door ingenieurs ontworpen. Sterker: nadat de Oostvaardersplassen eenmaal erkend natuurgebied werden, heeft het idee dat de natuur dus maakbaar was, daar vervolgens juist schade aangericht. Er kwam het idee dat er runderen in moesten grazen om de vegetatie open te houden. Geen onzin: rietland groeit in vijftien jaar tijd dicht met elzenbos als je niet maait of als er geen begrazing is. Maar 1. wat is er mis met elzenbos? En 2. volgens sommige deskundigen vond die begrazing al plaats, namelijk door grote aantallen grauwe ganzen die zich er vestigden. Maar de behoefte aan regulering, door mensenhand, om er Echte Natuur van de maken, gaf de doorslag. Dus vergadert de Tweede Kamer in koude wintertijd over de vraag of die uitgezette runderen, als ze dreigen te verhongeren, door jagers uit hun lijden mogen worden verlost of dat de natuur haar – weinig plezierig ogende – gang mag gaan… De evidente volgende stap om de natuur te herstellen – wolven en beren uitzetten in het gebied, zodat de planteneters ook weer natuurlijke vijanden hebben… – is, om voor de hand liggende redenen, maar niet gezet.
Maar de hele gang van zaken heeft iets ongelofelijk absurds, iets arrogants. Ingenieurs – in dit geval ecologen, leden van de milieuvriendelijke ondersoort van de species ‘ingenieur’ – denken natuur te kunnen ‘maken’ en krabben zich op het hoofd als dingen steeds weer net anders gaan dan gepland. En betrokken mensen reageren misschien niet wetenschappelijk verantwoord maar wel heel erg meevoelend. Ze willen geen kreperende herten zien, maar ze willen ook geen jagers zien die de herten doodschieten. Het hele dilemma is echter geschapen door mensenhanden. Welnu, het idee om een moerasgebied aan te leggen in het Markermeer betekent dat gedacht wordt de toevalstreffer die Oostvaarderplassen en Lauwersmeer vormden, na te bootsen. Met de risico’s van allerhande bestuurlijke missers in de loop der tijd – want natuur laat zich nu eenmaal niet ontwerpen en bouwen. Daar is het nu precies natúúr voor. De hele absurditeit van de natuur-als-product-visie zien we nu al. Er blijkt namelijk een voorloper van het Markermeer-plan te zijn, al jaren eerder ontworpen door Wouter van Dieren. Die klaagt nu dat hij niet als verzinner van het idee genoemd wordt in het huidige project en dat niet elk element eruit is overgenomen. “Plan Marker Wadden is puur plagiaat”, aldus geeft Trouw Van Dierens gemopper een kop. Copyright op natuurontwikkeling?!
Dit is overigens geen pleidooi voor een natuurbeheersvisie waarbij ieder menselijk ingrijpen wordt uitgebannen. Het gaat echter om de filosofie erachter en de manier waarop. Veel van wat we ervaren als ‘natuur’ is dat natuurlijk feitelijk niet. Neem de Veluwe. Dat bestaat voor het overgrote deel uit negentiende eeuws akkerbouwgebied en middeleeuws weiland. Het op die akkers verbouwde gewas heet ‘dennenboom’: veel van de bossen in het gebied is productiebos, houtakker dus in feite. Het vee dat op de weilanden liep heet ‘schaap’: heidevelden zijn begonnen gebieden om die schapen te laten grazen, het is dus feitelijk weiland. Omdat echter zo’n productiebos en zo’n schapenweiland en veel en veel minder intensief menselijk ingrijpen te verduren kregen dan de gifgroene, met mest, ontwatering en soms bestrijdingsmiddelen, ploegwerk en stevige begrazing geterroriseerde koeienweilanden en bietenakkers van later tijd, kregen natuurlijke processen er veel meer ruimte. Op het schapenweiland dat we heideveld noemen, groeien allerlei plantensoorten, waar dan weer vlinders op af komen en dergelijke. Omdat er relatief weinig schapen op vrij uitgestrekt gebied graasden, was er ruimte en rust voor korhoenders om te broeden, torenvalken en buizerds om te jagen. Omdat in het productiebos maar nu en dan gehakt hoefde ter worden, was er rust en ruimte voor onderbegroeiing, voor spechten om te komen timmeren, voor reeën om zich schuil te houden, voor roofvogels om er te nestelen.
Vanwege dat relatief geringe ingrijpen door mensenhanden had de natuur er voor een flink deel de vrije hand en ervaren wij ze als natuurgebied. Maar strikt genomen zijn het dat niet. Dat is natuurlijk helemaal geen reden om deze gebieden af de danken of zo. Halfnatuurlijke gebieden – feitelijk oude cultuurlandschappen – hebben culturele, landschappelijke, maar wel degelijk ook natuurlijke waarde, vanwege planten- en diersoorten die er zich thuis voelen en bij verdwijning ervan zelf ook verdwijnen. Overigens is de omvorming van halfnatuurlijk landschap als productiebos in iets meer natuurlijk bosgebied, vaak wel een goede zaak. Soortenrijkdom en landschappelijke variatie groeien er door. Je kunt dennenbossen verwaarlozen door omgewaaide bomen niet op te ruimen, zodat in de open plekken spontaan andere bomen opduiken en het bos langzaam verandert en grilliger, ‘natuurlijker’ worden. Dat gebeurt en dat is goed.
Waar ik bezwaar tegen maak, is tegen het idee dat je, in plaats van een stapje terug te doen en de natuur meer ruimte te gunnen, het menselijk ingrijpen juist verhevigt om ‘natuur’ te fabriceren. Het abrupt slopen van zo’n bos ter wille van de ‘natuurlijkheid’ is, precies ook wegens zijn arrogante abruptheid, het totale respectloze gebrek aan terughoudendheid, onjuist. Het in stand houden van oud cultuurlandschap omdat er natuur in gevestigd is, is iets heel anders dan het naar believen ontwerpen van ‘natuur’. Het gaat hier om behoud van wat zich in een proces van eeuwen, in vaak hele subtiele wisselwerking tussen natuur en menselijk ingrijpen, heeft gevormd. Maak zoiets kapot, en je krijgt het in geen acht eeuwen terug. Heidevelden leg je niet zomaar aan. Je houdt dat in stand, door er schapen te laten lopen, door nu en dan plaggen te steken (stukken hei te verwijderen, zodat de ondergrond vrijkomt en de groei opnieuw kan starten). Doe je dat niet, dan is het heideveld na dertig jaar veranderd in bos. Dat is dan spijtig, want heidevelden zijn relatief zeldzamer dan bossen en verdienen dus meer zorgzaamheid. Niet wat meer of iets minder natuurlijk is, maar wat kwetsbaar en onvervangbaar is, zou dan de doorslag moeten geven in keuzes. Hier zijn mensen als het ware zorgvuldige hoveniers: ze onderhouden een mooi park en dat is mooi werk. Verschil is dat in een tuin de mensen de planten uitzoeken en neerzetten. In een halfnatuurlijk gebied – heideveld, maar ook bijvoorbeeld een jaarlijks gemaaid rietveld – doet de natuur dat zelf. Dat maakt het weer spannender, mooier, waardevoller.
Die onvervangbaarheid van oud halfnatuurlijk landschap geldt trouwens ook voor de restanten van vrijwel ongerepte natuur die er nog zijn. Hoogveengebied bijvoorbeeld. Dat bestaat uit vocht vasthoudende plantengroei – met name veenmos – die zich laag na laag opeenhoopt en werkt als een spons. Het ziet eruit als een soort nat heideveld. Maar ga er maar niet wandelen buiten het enkele pad, want je verdwijnt in het moeras en duikt tweeduizend jaar later wellicht als veenlijk weer op. In zulk hoogveengebied leven planten- en vogelsoorten die elders niet voorkomen De bijzonderheid is, dat dit natte gebied is, maar de nattigheid is enkel regenwater, geen grondwater. Dus de mineralen – en vaak de vervuiling! – die in grondwater wel zitten, zitten in dat regenwater niet, er is alleen dat water en de vergane plantenresten. Precies dat maakt zo’n gebied anders dan ander moerasgebied. De rust en de onbegaanbaarheid ervan is vervolgens wat het gebied aantrekkelijk maakt voor korhoenders en naar het schijnt zelfs kraanvogels die zich er sinds kort weer hebben gevestigd.
Waarom deze natuurfreak-uitweiding? Welnu, zulk hoogveen groeit uiterst langzaam en dan heb ik het over duizenden jaren. Nederland kent drie of vier van zulke gebieden, maar de meeste zijn door ontwatering aan de randen ernstig aangetast. De rest is afgegraven voor turfwinning. En eenmaal verdwenen krijg je zoiets dus niet terug door een ingenieursbureau in dienst te nemen: hoogveen laat zich niet ontwerpen en bouwen. Op is op, weg is weg. Hetzelfde geldt voor oud loofbos. De moderne natuurbescherming in Nederland begon in feite doordat enkel romantische zielen zich in de negentiende eeuw boos maakten vanwege het omhakken van het Beekbergerbos, dichtbij Apeldoorn, een vochtig loofbos van vele eeuwen oud en naar verluid een bloemenparadijs van ongekende weelde. De clou was hier dat het oud bos was, geen aanplantbos van dorre dennen. Rust, moerassige ondergrond, subtiele natuurlijke processen die eeuwen de tijd hadden om een balans te vinden, dát verklaarde die soortenrijkdom. Het bos werd gekapt. Het komt nooit meer terug. Geen natuurontwikkelingsproject kan zo’n bos vervangen, hoeveel geld de Nationale Postcode Loterij ook beschikbaar stelt.
Wat betekent dit alles nu praktisch? Volgens mij moet natuurbescherming radicaal af van het idee dat je natuur kunt ‘maken’ en een radicaal verdedigende houding hebben, waarbij een tegenaanval dan weer niet moet worden uitgesloten. Wat er is aan natuurgebied en aan halfnatuurlijk oud cultuurlandschap dat we als natuurgebied ervaren, moet hardnekkig worden verdedigd. De klassieke natuurbescherming – bezorgde burgers vormen vereniging, zamelen geld in, kopen het Naardermeer en voorkomen dat de gemeente er een vuilnisbelt van maakt – heeft als achterhoedegevecht veel waardevols gedaan. Zonder Natuurmonumenten en soortgelijke clubs zag het er nog veel beroerder uit allemaal. Maar natuurbehoud mag geen kwestie zijn van louter bezorgde particulieren in verenigingsverband. Ingebed als die zijn in de huidige, op productie gerichte maatschappijvorm, zullen die het uiteindelijk niet redden. Dat Natuurmonumenten nu met dat rare Markermeer-moerasplan in de weer is, geeft al iets aan.
Het idee dat we natuur kunnen ‘maken’ en ontwerpen, dient faliekant te worden verworpen. Maakbaarheid hoort in het rijtje waar ook verkoopbaarheid en ruilbaarheid in thuishoren, en staat volstrekt haaks op het soort respect dat de omgang met natuur, natuurprocessen, planten en dieren vereist. Iedereen die zou voorstellen om een oude kathedraal te slopen omdat je immers zo een nieuwe kunt laten bouwen, zou voor cultuurbarbaar worden uitgemaakt, iedereen die zegt ‘haal dat hunebed maar weg, we leggen wel wat nieuwe keien op elkaar’ eveneens. En terecht! Hetzelfde zou moeten gelden voor natuur. Je maakt dat niet straffeloos kapot. En het idee dat je kapotte natuur vervangt door hier en daar een nieuw stuk ‘natuur’ aan te leggen, is een arrogante, technocratische illusie. Ja, dat moeras in het Markermeer kan best een vogelrijk gebied worden. Maar ik zou het geld liever stoppen in de hardnekkige, agressieve verdediging van wat er aan bestaande natuur is. Dat klinkt conservatief – maar het gebeurt vanuit een radicaal néé tegen een filosofie waarin productie, beheersing en verkoop alles domineert. Dat maakt dit conservatisme tot deel van waarlijk radicalisme. En bedenk: waar de natuur beheerst en gemanipuleerd wordt, worden mensen dat doorgaans evenzeer. De sloop van dat bos bij Oss was minachting voor de bomen en de vogels daar. Het was ook minachting van degenen die het bos waardeerden als wandelgebied en daarmee ook nog eens werkelijk belanghebbenden zijn van werkelijke natuurbescherming.
En willen we werkelijk grotere natuurgebieden tot stand zien komen? Dan is er een andere weg. Natuur kan niet worden ‘gemaakt’, natuur is datgene wat heeft moeten wijken omdat de moderne maatschappij natuurgebied onder de voet heeft gelopen, verwoest, bezét. De weg naar méér natuur loopt niet via aanleg van natuurgebied. De weg naar meer natuur loopt via terugtrekking, het als het ware teruggeven van door economische activiteit bezette gebieden aan natuurlijke processen, door het menselijk ingrijpen gestaag af te bouwen, industriële storingsfactoren – bemesting, bestrijdingsmiddelen, ontwatering – terug te dringen en natuurlijke processen meer en meer hun gang te laten gaan. Weilanden om moerasgebieden kun je moerassiger laten worden, niet door er moeras ‘aan te leggen’, maar door ze gestaag minder te laten begrazen en intussen een dammetje in afwateringssloten te leggen zodat het water er niet meer wegstroomt. Zo trekt de beschaving zich terug, maar doet de natuur zélf het werk. Want reken maar dat planten en vogels de weg naar zulk moerassig wordend gebied wel kunnen vinden. Natuur maken is een domheid, maar natuur de ruimte (terug)geven is dat niet.
De natuur is niet van ingenieursbureaus en projectontwikkelaars en ook niet van bedrijven of regering. De natuur is zelfs niet van Natuurmonumenten en soortgelijke organisaties. De natuur is zelfs niet van ons allemaal samen! De natuur behoort toe aan zichzelf. De verdediging ervan, tegen door commercie ingegeven vernielzucht maar ook tegen beleidsmatige arrogantie, is dus niet het werk van ambitieuze ingenieursbureaus en op hol geslagen ecologische adviseurs en al helemaal niet van politici die willen scoren terwijl oude natuur teloor blijft gaan. Dat is het werk van zorgzame, direct bij hun leefomgeving betrokken mensen – dezelfde mensen die opkomen voor zorg, onderwijs, cultuur en al die andere waardevolle dingen. Slechts een radicaal behoudzuchtig mens is vandaag nog werkelijk revolutionair.
Dit stuk is eerder verschenen op de website van Rooieravotr van Peter Storm.