Een les uit de shockdoctrine

In haar boek De shockdoctrine, de opkomst van rampenkapitalisme heeft Naomi Klein een vernietigende kritiek weten te formuleren op het neoliberalisme. De benaming shockdoctrine is afgeleid van experimenten van psychiater Ewen Cameron, die met elektroshocks probeerde het geheugen van patiënten te wissen en dat vervolgens met verschillende hersenspoelingstechnieken poogde te herprogrammeren. Zo stelde de econoom Milton Friedman, de belangrijkste grondlegger van de stroming, dat ook voor met betrekking tot de economie van landen. Wanneer er rampen plaatsvinden in een land, al dan niet gecreëerd, zijn de bewoners in shock en is dat het moment waarop met een neoliberale transformatie kan worden begonnen.

Achtereenvolgens beschrijft Klein uitvoerig gedocumenteerd het verloop van experimenten met de shockdoctrine in allerlei verschillende landen en continenten, te beginnen in Chili. Daarbij speelde het IMF een sleutelrol. In hoofdstuk 12 wordt een getuigenis van Davison Budhoo weergegeven. Hij was als econoom opgeleid aan de London School of Economics en had 12 jaar voor het IMF gewerkt, waar hij structurele aanpassingsprogramma’s voor Afrika, Latijns-Amerika en de Cariben ontwierp. Zijn afscheidsbrief komt ter sprake:

‘Vandaag leg ik mijn ambt bij het Internationaal Monetair Fonds neer, na bijna duizend dagen officieel veldwerk voor het Fonds, waarin ik met jullie remedie en goocheldoos heb geleurd bij regeringen en volken in Latijns-Amerika, de Cariben en Afrika. Voor mij heeft het ontslag een betekenis van onschatbare waarde, want daarmee heb ik de stap gezet naar die plaats waar ik, naar ik hoop, mijn handen kan schoonwassen van wat in mijn ogen het bloed van miljoenen arme en verhongerde mensen is… Er is heel veel bloed, weet u, er zijn stromen bloed. Het droogt ook op; het plakt overal aan me; soms denk ik dat er niet genoeg zeep is om me schoon te wassen van de dingen die ik uw naam heb gedaan.’

Vervolgens werkte Budhoo zijn argumenten uit. Hij beschuldigde het fonds ervan statistieken als ‘dodelijke’ wapens te hebben gebruikt. Hij documenteerde grondig hoe hij halverwege de jaren tachtig als werknemer van het fonds betrokken was geweest bij ‘met zorg voorbereide statistische fouten’ om de cijfers over het olierijke Trinidad en Tobago in rapporten aan te dikken met het doel het veel minder stabiel te laten lijken dan het in feite was.

Die ‘fouten’ zijn een terugkerend fenomeen. Recent zijn de fouten van Rogoff en Reinhart in het nieuws. In dit geval gaat er erom dat wanneer een overheidsschuld een volume bereikt van 90 procent van het BNP dit een negatieve groei zou veroorzaken.

Hoe manipulatie uitwerkt laat Klein even later in hoofdstuk 13 in een van haar voorbeelden zien met betrekking tot Indonesië. Niet dat Soeharto zo’n voorbeeldig politicus was, maar het gaat om de druk van economische vooruitzichten.

Maar Soeharto toonde zich (zoals dictators vaker doen) op zijn oude dag minder volgzaam aan het Westen. Nadat hij tientallen jaren lang de olie en de delfstoffen van Indonesië aan buitenlandse ondernemingen had verkocht, had hij er genoeg van anderen te verrijken en had hij de laatste tien jaar slechts voor zichzelf, zijn kinderen en zijn golfvrienden gezorgd. Zo had de generaal hoge subsidies gegeven aan de autofabriek waarvan zijn zoon Tommy de eigenaar was – tot grote consternatie van Ford en Toyota, die niet inzagen waarom zij zouden moeten concurreren met wat analisten ‘het speelgoed van Tommy’ noemden.

Soeharto probeerde nog een paar maanden lang weerstand te bieden aan het IMF en vaardigde een begroting uit zonder de omvangrijke bezuinigingen die het IMF eiste. Het fonds vocht terug door de pijn te verhevigen. Officieel mogen vertegenwoordigers van het IMF tijdens onderhandelingen niet met de pers praten, aangezien de kleinste aanwijzing over het verloop van de onderhandelingen de markt drastisch zou kunnen beïnvloeden. Dat weerhield een niet bij name genoemde ‘hoge functionaris van het IMF’ de Washington Post er niet van te vertellen dat ‘de markten zich afvragen in hoeverre de regering van Indonesië zich verplicht voelt dit programma uit te voeren, vooral de belangrijke hervormingsmaatregelen.’ Vervolgens voorspelde het artikel dat het IMF Indonesië zou straffen door miljarden aan beloofde leningen in te houden. Zodra het artikel was verschenen, zakte de munt van Indonesië volkomen in elkaar en verloor deze binnen een dag 25% van haar waarde.

Hetzelfde proces gebeurde de laatste jaren in een aantal EU-landen. Nadat ze in problemen zijn gekomen door de kredietcrisis – de shock – worden ze met ‘hulp’ van het IMF tot neoliberale aanpassingsprogramma’s gedwongen. De economische kracht van een land wordt tegenwoordig door ratingbureau’s bepaald. Werken landen niet mee aan de IMF-programma’s, dan verlagen de bureau’s de rating van landen om daarmee de kosten van leningen voor die landen tot onhaalbare hoogten op te stuwen.

De les die ik uit de shockdoctrine wil voorhouden is dat het onmogelijk is voor zelfs relatief grote landen om afdoende tegenkracht te ontwikkelen tegen de ‘markten’ om zelfstandig economisch beleid uit te voeren. Alleen wanneer volken erin slagen voldoende internationale solidariteit te betrachten, is er kans op een succesvolle counter van het mondiaal georganiseerde neoliberalisme. Zoals momenteel min of meer met succes in de organisatie van Zuid-Amerikaanse landen gebeurt.

6 gedachten over “Een les uit de shockdoctrine”

  1. Boeiend boek inderdaad. Wat ik me wel afvraag is of Naomi Klein een groter en sterker Europa als antidotum zou aandragen tegen het neoliberalisme.

  2. “… is voor zelfs relatief grote landen om afdoende tegenkracht te ontwikkelen tegen de ‘markten’ om zelfstandig economisch beleid uit te voeren.”
    Deze landen hebben wel een machtige troef in handen: zij maken de wetten. Doen ze dit samen, bijvoorbeeld in EU-verband, heeft “de markt” het nakijken. Maar dan moeten die landen (regeringen) dat wel willen doen. Daar schort het aan.

  3. “Werken landen niet mee aan de IMF-programma’s, dan verlagen de bureau’s de rating van landen”
    In het geval van Suriname klopt dat niet. Zowel Venetiaan als Bouterse hebben het IMF buiten de deur gehouden. Toch blijven de ratings stabiel of gaan omhoog. Het helpt natuurlijk ook dat we hier geen economische crisis hebben.

  4. @5,”Het helpt natuurlijk ook dat we hier geen economische crisis hebben.”
    Klopt. Het woord ‘crisis’ suggereert namelijk iets van voorbijgaande aard waarna het weer beter gaat. Welnu, het hele systeem dat gebaseerd is op slavernij en zwendel deugt niet …dus in die zin is er geen ‘crisis’.

Reacties zijn gesloten.