Klassenstrijd of identiteitspolitiek? Ja, graag!

Links is failliet, zo horen we vanuit alle kanten, omdat het zich alleen maar zou richten op identiteitspolitiek. Van genderneutrale rompertjes tot Zwarte Piet, van een antiracisme-monument tot hoofddoeken, migratie en integratie, multiculturalisme en het homohuwelijk: “Het zijn de immateriële kwesties waar de hoogopgeleide klasse maar geen genoeg van kan krijgen,” zo schrijft de sociaal geograaf Ewald Engelen. “Want wie sociaaleconomisch niets te vrezen heeft zal cultuur en identiteit al snel belangrijker vinden dan de politieke economie van loonstagnatie en arbeidsmarktonzekerheid.”

Het failliet van het huidige links is in de woorden van Engelen het resultaat van het ‘identitaire afleidingstheater’. “Iedere minuut en iedere euro die we aan berichtgeving over hoofddoekjes spenderen, kan immers niet besteed worden aan onderzoek naar en debat over de snel dalende arbeidsinkomensquote.” Het grote ongenoegen bij de bevolking zou komen doordat de politieke elite Gloria Wekker leest, en niet Thomas Piketty, laat staan Karl Marx. Identiteitspolitiek, zo stelt Engelen kortom, leidt de aandacht af van wat de daadwerkelijke focus van links zou moeten zijn: klassenstrijd. Als de sociaaldemocratie weer tot leven wil komen moet het identiteitskwesties negeren en zich volledig toeleggen op economische ongelijkheid en de precaire financiële positie van de onderklasse.Na de overwinning van Trump in 2016 werd deze tendens nog eens versterkt, en kreeg Hillary Clinton van alle kanten kritiek omdat ze zich teveel zou hebben gericht op allerlei minderheden in plaats van op de massale witte arbeidersklasse. Zo schreef de prominente intellectueel Francis Fukuyama na haar nederlaag:

Vooral de Democratische Partij heeft een grote keuze te maken. Het kan blijven proberen verkiezingen te winnen door de mobilisatie van de identiteitsgroepen te verdubbelen die vandaag de dag meeste activisten leveren: Afro-Amerikanen, Latijns-Amerikanen, professionele vrouwen, de LGBT-gemeenschap, enzovoort. Of, de partij zou kunnen proberen de stemmen van de witte arbeiders terug te winnen die een belangrijk deel vormden van democratische coalities van de New Deal tot de Great Society, maar die bij recente verkiezingen naar de Republikeinse partij zijn overgelopen.

Fukuyama is lang niet de enige die dit verhaal vertelt. Zo publiceerde de Amerikaanse journalist Thomas Frank in 2016 zijn boek Listen, Liberal. Hier beschrijft hij hoe de Democratische Partij is veranderd van een partij gericht op de arbeidersklasse naar een partij voor de ‘professionele klasse’: een klasse bestaande uit advocaten, dokters, architecten, ingenieurs, wetenschappers, economen, managers en programmeurs. Het is een groep met een hoge status, hoewel ze geen topinkomens verdienen. Ze leven een comfortabel leven in de (hogere) middenklasse, zijn liberaal en kosmopolitisch ingesteld en goed opgeleid aan Amerikaanse topuniversiteiten. In zijn boek vraagt Frank zich af wat het betekent wanneer de dominante doelgroep van de linkse partij in een tweepartijenstelsel een groep is met een hoge status in plaats van de traditionele arbeidersklasse. Het betekent dat thema’s als werk en inkomensongelijkheid van de agenda verdwijnen, in ruil voor homorechten, feminisme en antiracisme, zo antwoordt hij zelf. De ‘partij van de professionelen’ geeft weinig om gelijkheid omdat de professionelen daar zelf weinig om geven. Ze zijn progressief als het gaat om burgerlijke vrijheden en seksuele moraal, maar niet als het gaat om economische onderwerpen.

Ook de Amerikaanse politicoloog Mark Lilla is van mening dat de focus op identiteitspolitiek een ‘strategische fout’ is. In zijn artikel The End of Identity Liberalism schrijft hij dat identiteitspolitiek is vervallen tot een soort morele paniek waarin gesprekken over ras, gender en seksuele identiteit de verenigende boodschap van het liberalisme hebben vernietigd. Als je het al over groepen gaat hebben, zo schrijft Lilla, dan moet je het over alle groepen hebben. Doe je dat niet, dan sluit je groepen buiten – en dat is precies wat Hillary Clinton heeft gedaan. In haar campagne sprak ze tegen de Afrikaans-Amerikaanse burgers, de Latijns-Amerikaanse en de LGBTQ-gemeenschap, waarmee ze volgens Lilla de witte arbeidersklasse buitensloot. Als we iets zouden moeten leren van deze nederlaag, zo concludeert hij, is het wel dat er een einde moet komen aan de ‘narcistische identiteitspolitiek’.

Identiteit versus klasse?

Het is dus een vaak gehoorde theorie. Misschien klinkt hij zelfs wel plausibel. Maar als we hem verder ontleden stort hij volledig in elkaar – zoals de politiek theoreticus Ernesto Laclau zo’n twintig jaar geleden al heeft laten zien. In een reactie op de marxist Slavoj Žižek bekritiseert Laclau de onzinnige dichotomie tussen ‘economie’ en ‘identiteit’. Volgens het klassieke marxisme is er een antagonistische relatie tussen arbeiders en bourgeoisie omdat de laatste groep waarde onttrekt uit de arbeid van de eerste. Maar hier volgt niet logisch uit dat de arbeiders in opstand komen tegen uitbuiting, want ze kunnen het ook niet doen (en doen het vaak ook niet).

Om deze reden kan het antagonisme tussen de twee groepen niet intern zijn in de kapitalistische relaties, maar moet het ergens daarbuiten liggen. De houding van arbeiders tegenover kapitalisme wordt dus volledig bepaald door hun identiteit: of ze wel of niet in opstand komen is afhankelijk van hoe ze zichzelf zien, van wat ze vinden, wie ze denken te zijn, wat hun ideeën over het leven zijn. Laclau schrijft: “Geen enkele eis van de arbeiders is intrinsiek antikapitalistisch.” Een economische politiek gericht op gelijkheid zonder vorm van identiteitspolitiek is dus onzinnig en leeg, juist omdat ze met elkaar verweven zijn: het streven naar economische gelijkheid is identiteitspolitiek. Nog een keer Laclau: “Mijn antwoord op de dichotomie tussen klassenstrijd en identiteitspolitiek is dus dat klassenstrijd slechts één soort identiteitspolitiek is, en een die steeds minder belangrijk wordt in de wereld waarin we leven.”

Nu zouden critici als Engelen kunnen toegeven dat klassenstrijd inderdaad identiteitspolitiek is, maar dat het een andere, meer belangrijke vorm is dan de politieke strijd van feministen of transgenders of etnische minderheden. Maar, moeten we ons dan afvragen, waarom zou dit zo zijn? Waarom zouden arbeiders voorrang op emancipatie hebben? Het is onmogelijk om dit theoretisch te onderbouwen en het idee alleen moet wel het resultaat zijn van star marxistisch denken, waarin de arbeidersklasse altijd tot sacrosanct Revolutionair Subject is opgehemeld – een theorie die met onze huidige analyse van het kapitalisme hopeloos verouderd is. Het is bovendien een gevaarlijke misvatting omdat de focus op klassenstrijd ten koste van andere vormen van identiteitspolitiek bijvoorbeeld structureel seksisme en racisme in stand houdt. Ze doet het af als irrelevant, of op zijn best als ondergeschikt: eerst de positie van de witte arbeider verbeteren, daarna zien we wel wat we met vrouwen en andere onderdrukte groepen gaan doen. Als links inderdaad failliet is, dan zijn het juist dit soort redeneringen die daar de oorzaak van zijn.

Allesomvattend of niet

In 1985 publiceerde Laclau samen met Mouffe Hegemony and Socialist Strategy, hun absolute meesterwerk. In dit boek bekritiseren Laclau en Mouffe het toenmalige links omdat het – zowel in de marxistische als in de sociaaldemocratische variant – niet in staat was om de sociale bewegingen van ‘68 mee te nemen in hun verhaal. Links bleef gepreoccupeerd met de precaire positie van arbeiders, ten koste van de even precaire positie van allerlei andere minderheden.

Een situatie dus, die volgens mensen als Engelen precies tegengesteld is aan de huidige. In de tijd dat hun boek verscheen was Mouffe betrokken bij de feministische beweging in Londen, met wie ze aansluiting probeerde te zoeken bij links – maar zonder succes. Het links dat er het meest open voor stond vond het een belangrijke beweging, maar geen prioriteit: in de eerste plaats moest socialisme gerealiseerd worden. Het meest gesloten links vond de eisen van de feministen bourgeois en bovendien zouden ze de aandacht afleiden van de klassenstrijd. Links zat gevangen in wat Laclau en Mouffe ‘klasse-essentialisme’ zijn gaan noemen. De nieuwe bewegingen (feminisme, antiracisme, homo-emancipatie, de klimaatbeweging) waren voor links onbegrijpelijk omdat ze niet te vangen zijn in termen van klasse – en dus niet te vangen zijn in de marxistische klassenstrijd of de sociaaldemocratische arbeidersbeweging. Het doel van Laclau en Mouffe ten tijde van Hegemony and Socialist Strategy was om een nieuw links project te ontwerpen dat alle eisen van de nieuwe bewegingen in combinatie met de klassenstrijd kon articuleren. Links is alomvattend, of zal niet zijn.

Zo’n tien jaar voor het verschijnen van het boek introduceerde het Combahee River Collective (CRC) het concept ‘identiteitspolitiek’. Het CRC was een feministische beweging, actief in de jaren 1970, opgericht door Barbara Smith, Beverly Smith en Demita Frazier, drie zwarte, lesbische vrouwen uit Boston. In 1977 publiceerde het CRC hun meest belangrijke tekst, getiteld A Black Feminist Statement. Hier schrijven ze:

“Het focussen op onze eigen onderdrukking is gebaseerd op het concept van identiteitspolitiek. We zijn van mening dat de meest diepgaande en potentieel meest radicale politiek rechtstreeks uit onze eigen identiteit komt, in tegenstelling tot het werken om de onderdrukking van iemand anders te beëindigen.”

Natuurlijk hing dit proces ook samen met hun economische positie: zwarten, vrouwen, etnische minderheden, en andere onderdrukte groepen waren (en zijn) economisch achtergesteld, maar ze waren dat, zo redeneerden ze, juist omdat hun identiteit niet erkend werd. Economische en culturele onderdrukking zijn in deze zin onlosmakelijk met elkaar verbonden, ze zijn met elkaar en door elkaar verweven. “Wij zijn er niet van overtuigd,” zo schrijven de activisten van het CRC dan ook, “dat een socialistische revolutie die niet ook feministisch en antiracistisch is onze bevrijding kan garanderen.” Ze schrijven verder:

“Wat we proberen te zeggen is dat we rechten hebben als mensen die niet slechts vrouw zijn, niet slechts zwart zijn, niet slechts lesbisch zijn, niet slechts arbeiders zijn – maar dat we mensen zijn die al deze identiteiten belichamen, en dat we het recht hebben om politiek te bedrijven op basis van deze realiteit… Dat is wat we bedoelen met identiteitspolitiek.”

In de geest van het CRC en als reactie op de aanvallen van Ewald Engelen op identiteitspolitiek schreven de Rotterdamse sociologen Willem Schinkel en Rogier van Reekum hun essay ‘Wat links nu te doen staat’. Hier stellen ze dat de nieuwe strategie van links zou moeten bestaan uit een samenvoeging van de ideologieën van de Partij van de Dieren en BIJ1. “Het is cruciaal dat links haar beperkingen doorbreekt,” zo schrijven ze, “door te leren van de politiek van antiracisme en antiseksisme, en door die posities te verenigen met de positie van antikapitalisme.” In de PvdD vinden ze een algehele systeemkritiek, gericht tegen het exploiteren van mensen, dieren, milieu. In BIJ1 vinden ze een nieuwe publieke taal van antiracisme, ontwikkeld door intellectuelen als Quinsy Gario, Gloria Wekker, Anousha Nzume en Seada Nourhussen.

Populisme?

Wat de twee sociologen bepleiten komt redelijk overeen met wat Chantal Mouffe in haar nieuwe manifest For a Left Populism (2018) voorstaat, dat binnenkort in de Nederlandse vertaling zal verschijnen bij uitgeverij Leesmagazijn. In het manifest construeert ze een tegenstelling tussen ‘het volk’ en ‘de elite’, alleen vult ze deze concepten op een volledig andere manier in dan de rechtse tegenhanger. Het volk bestaat in haar ogen uit allerlei verschillende sociale groepen die op de een of andere manier onderdrukt worden of een minderwaardige positie in de samenleving hebben: de klassieke arbeiders, maar ook vrouwen, etnische en religieuze minderheden, de LGBTQ-gemeenschap, en potentieel nog vele anderen, zoals activisten van de klimaatbeweging en Occupy Wall Street. Het linkspopulisme zou een ‘transversaal’ ideaal moeten formuleren dat de heterogene belangen van al deze minderheden samenvoegt. Via een ‘ketting van equivalenties’ zou op deze manier ‘het volk’ moeten worden geconstrueerd. Al deze groepen zouden de handen ineen moeten slaan om hun politieke strijd te openen tegen de elite, die Mouffe definieert als de oligarchie. Het zijn de oligarchen met hun neoliberale kapitalisme die mensen financieel uitbuiten, die structureel racisme en seksisme in stand houden, en die zorgen voor de nietsontziende en kosteloze exploitatie van de natuur, tot de algehele destructie erop volgt. Zoals Bram Ieven in een essay schrijft:

De grootste uitdaging van links bestaat uit het herdefiniëren van het begrip gemeenschap, of in ieder geval een werkbaar alternatief te bieden voor de fascistische gemeenschap. Die taak is moeilijk, omdat alleen een werkelijk inclusieve gemeenschap een duurzaam en werkbaar tegengewicht kan zijn voor fascisme. Juist om deze reden is het ook ontzettend kortzichtig te stellen dat we voor een slagkrachtig links weer terug moeten naar het oude begrip van klasse alleen en is het al helemaal dwaas om te stellen dat de antiracistische beweging of het feminisme de oorzaak zouden zijn van de groei van rechts.

Het is waar dat tijd en geld eindig zijn, en het is dus ook waar dat iedere minuut die we op televisie besteden aan genderneutraliteit niet kunnen besteden aan inkomensongelijkheid. Maar het is absoluut niet waar dat er een tegenstelling is tussen het streven naar economische gelijkheid en andere vormen van identiteitspolitiek. Een keuze maken tussen een van de twee veronderstelt een dilemma, maar dat is er niet. Het is perfect mogelijk (en zelfs noodzakelijk) om ze met elkaar te combineren, juist omdat ze van elkaar afhankelijk zijn. Misschien is het zo dat de focus in deze tijd te veel ligt op het een en te weinig op het ander, zoals Mouffe en Laclau in hun tijd constateerden, en Engelen andersom in deze tijd. Maar in dat geval moeten we pleiten voor een evenwicht, niet voor een radicale ommezwaai naar de andere kant. Links moet alomvattend zijn. Het moet ‘de problemen van het einde van de maand combineren met de problemen van het einde van de wereld’, aldus de voormalige Franse minister van Ecologie Nicolas Hulot. Zoals de Marx Brothers de vraag ‘Koffie of thee?’ met ‘Ja, graag’ beantwoorden en daarmee de valse tegenstelling negeren, moeten wij de vraag ‘Klassenstrijd of identiteitspolitiek?’ met ‘Ja, graag’ beantwoorden.

  • De Nederlandse politicoloog Stijn Klarenbeek, oorspronkelijk verschenen bij De Wereld Morgen