Islamkritiek als koloniale onderneming 1: wat te doen na de moord op God?

Bij het bericht dat de oudste moskee in Nederland zijn zestigste verjaardag vierde rees bij mij de vraag: pas zestig jaar? Het koninkrijk der Nederlanden heeft zich als soeverein opgesteld over het gebied met de grootste meerderheid aan moslims ter wereld en zes jaar nadat die soevereiniteit is opgegeven komt pas de eerste moskee? En niet eens ten dienste van immigranten uit de voormalige kolonie maar voor gelovigen uit Pakistan – dus ook niet voor moslims uit Suriname, wier “wortels” in (voormalig) Brits-Indië liggen. Nu bleek al snel dat er al veel eerder moskeeën zijn geweest in Nederland, die zoals het bijna bij dit land hoort, met handel samenhingen. En in de postkoloniale dagen zijn er wel degelijk moslims uit Indonesië naar Nederland gekomen, vooral uit de Zuid-Molukken. Mensen dus die juist niet bij de ingebeelde gemeenschap Indonesië *) wilden horen en op de vlucht gejaagd waren, naar “het moederland”.

Het zal de vele miljoenen islamdeskundigen in Nederland ook varkensrookworst zijn dat moskeeën in Nederland altijd een “etnische” achtergrond hebben: Turks, Marokkaans, Surinaams, noem maar op. Moskee is moskee, moslim is moslim en islam is islam. Nu is eht een koloniale truc om te wijzen op de verdeeldheid bij “de anderen”, en alleen de koloniserende mogendheid vermag de vrede te bewaren tussen die verdeelden. Wat Atjeeërs aan Asmat bond was het Nederlandse kolonialisme en wellicht enige kennis van het Maleis, eerder dan van het koloniale Nederlands. Maar het is een gegeven: moskeeën zijn in de eerste plaats etnisch gesorteerd. Dat sluit niet uit dat men als Marokkaanse Nederland als het zo uitkomt misschien naar een “Turkse” moskee kan gaan, maar regel is het niet. Wie naar een kerk van andere parochie of gemeente gaat zal allicht tevoren en zeker achteraf begroet worden als “vreemdeling”. Een bedehuis heeft in het algemeen een territoriale basis.

Wat de “islamcritici” moslims in de eerste plaats verwijten is niet WAT zij geloven maar – naar mijn alleen maar groeiende overtuiging – DAT zij geloven. De islamcriticus is als de dolleman van Nietzsche, van wie ik een desbetreffend stukje zal vertalen, de rest zoekt u zelf maar op, het is online in het Duits te vinden. En anders in De vrolijke wetenschap.

God is dood! God blijft dood! En wij hebben hem gedood! Hoe troosten wij ons, de moordenaars aller moordenaars? Het heiligste en machtigste wat de wereld tot nu toe bezeten heeft, het is onder onze messen doodgebloed – wie wist dit bloed van ons af? Met welk water zouden wij ons kunnen reinigen? Welke verzoeningsdiensten, welke heilige spelen zullen we moeten uitvinden? Is de omvang van deze daad niet te groot voor ons? Moeten wij niet zelf tot goden worden, om maar hun waardig te lijken? Nooit is er een grotere daad geweest – en wie er ook na ons geboren wordt, behoort terwille van deze daad in een hogere geschiedenis dan alle geschiedenis tot nu toe geweest is.

Vermoedelijk is de islamcriticus nihilist zonder hiervan kennis genomen te hebben. Maar hij/zij waant zich als van nature voorzien van grotere kennis dan die gelovigen.

*) Benedict Anderson kwam tot deze aanduiding juist aan de hand van de koloniale ervaring van mensen in Nederlands Oost-Indië die op school de kaart zagen “van Sabang tot Merauke” – zo was er dan een land, een natie, Indonesië.

– deel van Werk in Uitvoering, wordt vervolgd –

1 gedachte over “Islamkritiek als koloniale onderneming 1: wat te doen na de moord op God?”

  1. Pingback: “De woestijn, de beste plek voor mijn geloof” | Krapuul

Reacties zijn gesloten.