Vorige week kwam in het nieuws dat de gemeente Amsterdam in de jaren vijftig van de twintigste eeuw bij sollicitaties natrok of iemand homoseksueel was. Bleek dat het geval,dan kreeg zo’n iemand de baan niet. De gemeente deed daarvoor bijvoorbeeld navraag bij buren en had een lijst aangelegd, in de berichtgeving als ‘homolijst’ aangeduid. Terecht zijn mensen hier boos over. Dat ben ik ook. Dit type bureaucratische repressie van homoseksuelen, deze inbreuk op privacy en seksuele vrijheid , was en blijft schandalig. Als mensen die langs deze weg geweerd zijn nog in leven zijn, dan hoop ik dat zij een stevige schadeclaim indienen en toegewezen krijgen ook.
Maar het is opvallend hoezeer bepaalde kanten van deze zaken niet worden besproken. Het is opvallend dat dit precies die kanten van de zaak zijn die de zaak een zeer actuele relevantie geven. Opvallend is om te beginnen de plaats van deze repressie, en verder de tijd en de politieke context waarin die plaatsvond.
De plaats: Amsterdam. Een grote stad, met al tamelijk lang iets wat we tegenwoordig de gay scene noemen. Plekken waar homoseksuelen elkaar treffen, zowel in bars en cafés als in de openbare ruimte. Een modern, grootstedelijk oord waarin mensen als het ware onder kunnen duiken in de anonimiteit, en waar je daardoor min of meer je gang kunt gaan.
Het was ook in de jaren vijftig een plaats waar seculiere verhoudingen golden. Geen dorp waar iedereen iedereen kende, geen plaats waar de georganiseerde godsdienst haar ijzeren greep op de moraal nog overal kon uitoefenen, geen dorp in het katholieke Limburg of Brabant, met mijnheer pastoor als opperste toezichthouder, geen dorp in de zwaar protestantse Bible Belt, van Krimpenerwaard via Gelderse Vallei en Veluwe tot Staphorst. Dit was de grote stad bij uitstek. Stadslucht maakt vrij, maar in de jaren vijftig voor homoseksuelen dus niet.
(Lees verder bij de bron van dit artikel)
Via:: ravotr