Het ontstaan van de industriële[238] kapitalist vond niet op dezelfde, geleidelijke wijze plaats als dat van de pachter. Ongetwijfeld ontwikkelden vele kleine gildemeesters en nog meer zelfstandige kleine ambachtslieden en zelfs ook loonarbeiders zich tot kleine kapitalisten en door een gestadig groter wordende uitbuiting van loonarbeid en daarmee overeenkomende accumulatie tot kapitalisten sans phrase (zonder meer). In de kinderjaren van de kapitalistische productie ging het meestal net als in de kinderjaren van het middeleeuwse stadswezen, toen de vraag wie van de weggelopen lijfeigenen meesters en wie knechten zouden zijn grotendeels werd beslist door de vroegere of latere datum van hun vlucht. Intussen hield de slakkengang van deze methode op geen enkele wijze gelijke tred met de handelsbehoeften van de nieuwe wereldmarkt, die door de grote ontdekkingen tegen het einde van de vijftiende eeuw was ontstaan. Maar de Middeleeuwen hadden twee verschillende vormen van kapitaal nagelaten, die in de meest uiteenlopende economische maatschappijvormen tot rijping waren gekomen en die vóór het tijdperk van de kapitalistische productiewijze als kapitaal quand même (hoe dan ook) gelden: het woekerkapitaal en het koopmanskapitaal. ‘Tegenwoordig komt alle rijkdom van de samenleving eerst in het bezit van de kapitalist… hij betaalt de grondbezitter de rente, de arbeider het loon, de belastingontvanger de belastingen en tienden en hij houdt een groot deel, in feite het grootste en dagelijks groter wordende deel van het jaarlijkse product van de arbeid voor zichzelf. De kapitalist kan thans beschouwd worden als de eerste eigenaar van de maatschappelijke rijkdom, hoewel geen enkele wet hem het recht op dit eigendom heeft gegeven… Deze verandering van eigendom werd veroorzaakt door het nemen van rente op kapitaal… en het is zeer merkwaardig dat de wetgevers in geheel Europa dit wilden verhinderen door wetten tegen de woeker… De macht van de kapitalist over alle rijkdom van het land is een volledige revolutie in het eigendomsrecht en door welke wet of reeks van wetten werd dit veroorzaakt?’[239] De schrijver had moeten bedenken dat revoluties niet door wetten worden gemaakt.
Het door woeker en handel gevormde geldkapitaal werd bij zijn omzetting in industrieel kapitaal gehinderd door de feodale instellingen op het platteland en door het gildewezen in de steden.[240] Deze belemmeringen vielen weg met de opheffing van de feodale horigheden en met de onteigening en gedeeltelijke verjaging van de plattelandsbevolking. De nieuwe manufactuur werd opgericht in de uitvoerhavens of in plaatsen op het platteland, die buiten de controle van het oude stadswezen en zijn gildenwetgeving lagen. Daardoor kwam het in Engeland tot een verbitterde strijd tussen de corporate towns (stedelijke gemeenten) en deze nieuwe industriële broedplaatsen.
De ontdekking van de goud- en zilverlanden in Amerika, de uitroeiing en onderdrukking van de inheemse bevolking en haar opsluiting in de mijnen, de beginnende verovering en plundering van Oost-Indië, de verandering van Afrika tot een gebied voor de handelsjacht op de zwarte bevolking vormden de dageraad van het tijdperk der kapitalistische productie. Deze idyllische gebeurtenissen zijn de voornaamste elementen van de oorspronkelijke accumulatie. Direct daarop volgde de handelsoorlog tussen de Europese naties, waarbij de gehele aardbol het schouwtoneel is. Het begint met de afval van de Nederlanden van Spanje, neemt in de Engelse anti-jakobijnse oorlog een enorme omvang aan en zet zich nog voort in de opiumoorlogen tegen China, enz.
De verschillende factoren van de oorspronkelijke accumulatie vindt men nu, min of meer in chronologische volgorde, voornamelijk over Spanje, Portugal, Holland, Frankrijk en Engeland verdeeld. In Engeland worden zij tegen het einde van de zeventiende eeuw systematisch samengevat in het koloniale stelsel, het systeem van staatsschulden, het moderne belastingsysteem en het stelsel van protectie. Deze methoden berusten ten dele op het meest brute geweld, bijvoorbeeld het koloniale stelsel. Maar al deze methoden maken gebruik van de staatsmacht, de geconcentreerde en georganiseerde macht van de samenleving, ten einde het proces van omzetting van de feodale in de kapitalistische productiewijze kunstmatig te bevorderen en de periode van overgang te verkorten. Het geweld is de vroedvrouw van iedere oude maatschappij, die zwanger is van een nieuwe. Zelf is het een economische macht.
Van het christelijke koloniale stelsel zegt iemand, die van het christendom zijn specialiteit maakt, de heer W. Howitt: ‘De barbaarsheden en de goddeloze gruweldaden van het zogenaamde christelijke ras in ieder deel van de wereld en tegen ieder volk dat zij konden onderwerpen, vinden hun weerga niet in enig tijdperk van de wereldgeschiedenis en bij welk ras ook, ook al is het nog zo wild en onbeschaafd, onbarmhartig en schaamteloos.’[241] De geschiedenis van het Hollandse koloniale beheer — en Holland was de kapitalistische modelnatie van de zeventiende eeuw — ‘onthult een niet te overtreffen beeld van verraad, omkoperij, sluipmoord en laagheid.’[242] Niets is typerender dan hun systeem van mensenroof op Celebes om slaven voor Java te krijgen. De mensenrovers werden voor dit doel opgeleid. De dief, de tolk en de verkoper waren de hoofdagenten in deze handel, de inheemse vorsten waren de voornaamste verkopers. De gestolen jeugd werd in de geheime gevangenissen van Celebes verborgen gehouden, totdat zij rijp was voor verzending op de slavenschepen. In een officieel rapport kunnen we lezen: ‘Deze ene stad van Makassar bijvoorbeeld zit vol met geheime gevangenissen, de één nog afschuwelijker dan de ander, volgepropt met ongelukkigen, slachtoffers van hebzucht en tirannie, geketend, met geweld aan hun gezinnen ontrukt.’ Om zich meester te maken van Malakka kochten de Hollanders de Portugese Gouverneur om. Hij liet hen in 1641 de stad binnen. Zij snelden direct naar zijn huis en vermoordden hem ten einde zich te ‘onthouden’ van betaling der omkoopsom van £21.875. Waar zij ook gingen, waren verwoesting en ontvolking het gevolg. Banjuwangi, een provincie op Java, telde in 1750 meer dan 80.000 inwoners, in 1811 nog slechts 8.000 inwoners. Dit is de doux commerce (lieflijke handel)!
De Engelse Oost-Indië Compagnie bezat, zoals bekend is, behalve de politieke heerschappij in Oost-Indië het absolute monopolie zowel van de theehandel als van de Chinese handel in het algemeen en van het goederenvervoer van en naar Europa. Maar de kustvaart van Indië en de vaart tussen de eilanden en de handel in het binnenland van Indië werden het monopolie van de hogere ambtenaren van de Compagnie. Het monopolie van zout, opium, betel en andere waren vormde onuitputtelijke bronnen van rijkdom. De ambtenaren stelden zelf de prijzen vast en bestalen de ongelukkige Hindoes naar willekeur. De Gouverneur-generaal nam aan deze particuliere handel deel. Zijn gunstelingen kregen contracten met bepalingen, waardoor zij — slimmer dan de alchimisten — uit niets goud maakten. Grote vermogens schoten in één dag als paddenstoelen uit de grond, de oorspronkelijke accumulatie vond plaats zonder dat één enkele stuiver werd voorgeschoten. De verslagen van de gerechtelijke vervolging van Warren Hastings wemelen van dergelijke gevallen. Hier één voorbeeld. Een zekere Sullivan krijgt op het ogenblik van zijn vertrek — voor een regeringsopdracht — naar een deel van Indië, dat ver verwijderd ligt van de opiumgebieden, een opiumcontract toegewezen. Sullivan verkoopt zijn contract voor £40.000 aan een zekere Binn, Binn verkoopt het contract op dezelfde dag voor £60.000 en de uiteindelijke koper en uitvoerder van het contract verklaart dat hij er daarna nog een enorme winst uit haalde. Volgens een aan het parlement voorgelegde lijst lieten de Compagnie en haar ambtenaren zich in de periode 1757-67 door de Indiërs zes miljoen Pound Sterling ten geschenke geven! In de jaren 1769 en 1770 veroorzaakten de Engelsen een hongersnood door alle rijst op te kopen en te weigeren deze rijst weer te verkopen anders dan tegen fabelachtige prijzen.[243]
De behandeling van de inheemse bevolking was natuurlijk het ergst in de nederzettingen, die uitsluitend bestemd waren voor de export, zoals in West-Indië, en in de aan roofmoord prijsgegeven rijke en dichtbevolkte landen als Mexico en Oost-Indië. Maar ook in de eigenlijke koloniën verloochende het christelijke karakter de oorspronkelijke accumulatie niet. De nuchtere virtuozen van het protestantisme, de puriteinen van Nieuw-Engeland, stelden in 1703 volgens een besluit van hun Assembly (volksvergadering) een premie van £40 op iedere Indiaanse scalp en voor iedere gevangen roodhuid, in 1720 een premie van £100 op iedere scalp en in 1744, nadat Massachusetts Bay een bepaalde stam tot rebellen had verklaard, de volgende prijzen: voor een scalp van een man van 12 jaar en ouder £100 in de nieuwe munt, voor mannelijke gevangenen £105, voor gevangen vrouwen en kinderen £50, voor scalpen van vrouwen en kinderen £50! Enkele tientallen jaren later wreekte dit koloniale stelsel zich op de intussen opstandig geworden nakomelingschap van de vrome pelgrimvaders. Zij werden door lieden, die door de Engelsen waren aangespoord en betaald, gedood met de tomahawk. Het Britse parlement verklaarde bloedhonden en scalperen tot ‘middelen, die door God en de natuur zijn gegeven’.
Het koloniale systeem liet handel en scheepvaart als in een broeikas rijpen. De Gesellschaften-Monopolia (Luther) waren geweldige hefbomen voor de concentratie van het kapitaal. De kolonie verschafte aan de als paddenstoelen uit de grond opschietende manufacturen een afzetmarkt en een accumulatie, die door het marktmonopolie werd verveelvoudigd. De buiten Europa rechtstreeks door plundering, onderwerping en roofmoord buitgemaakte schat vloeide terug naar het moederland en werd daar in kapitaal omgezet. Holland, dat het eerst het koloniale stelsel volledig ontwikkelde, bereikte reeds in 1648 het hoogtepunt in de bloei van zijn handel. Holland was ‘in het vrijwel uitsluitend bezit van de Oostindische handel en van het verkeer tussen het zuidwesten en noordoosten van Europa. Zijn visserij, scheepvaart en manufacturen overtroffen die van elk ander land. De kapitalen van de republiek waren misschien wel omvangrijker dan die van de rest van Europa bij elkaar.’ Gülich vergeet er aan toe te voegen: de Hollandse volksmassa was in 1648 reeds meer overwerkt, verarmd en wreder onderdrukt dan die van de rest van Europa bij elkaar.
Tegenwoordig brengt de industriële suprematie de suprematie van de handel met zich mee. In de eigenlijke manufactuurperiode daarentegen is het de suprematie van de handel die de industriële overheersing doet ontstaan. Vandaar de overheersende rol die het koloniale stelsel toen speelde. Het was ‘de vreemde God’ die zich naast de oude afgoden van Europa op het altaar nestelde en ze op een goede dag met een trap en een klap omverwierp. Het koloniale stelsel proclameerde de winstmakerij tot het hoogste en enige doel der mensheid.
Het stelsel van het openbaar krediet, dat wil zeggen van de staatsschulden, waarvan wij de oorsprong reeds in de middeleeuwen in Genua en Venetië ontdekken, nam tijdens de manufactuurperiode bezit van geheel Europa. Het koloniaal systeem met zijn zeehandel en handelsoorlogen diende als broeikas voor dit stelsel. Het kreeg voor het eerst vaste voet in Holland. De staatsschuld, dat wil zeggen de vervreemding van de staat — onverschillig of deze despotisch, constitutioneel of republikeins is — drukt haar stempel op het kapitalistische tijdperk. Het enige deel van de zogenaamde nationale rijkdom dat werkelijk het gemeenschappelijk bezit is van de moderne volkeren, is — hun staatsschuld.[243a] Vandaar, geheel consequent, de moderne leer volgens welke een volk des te rijker is naarmate het zich dieper in de schulden steekt. Het openbare krediet werd het credo van het kapitaal. En met het ontstaan van de schuldenlast van de staat komt in de plaats van de zonde tegen de Heilige Geest, waarvoor geen vergiffenis mogelijk is, de trouwbreuk tegenover de staatsschuld.
De openbare schuld wordt één van de krachtigste hefbomen van de oorspronkelijke accumulatie. Als met een slag van de toverstaf begiftigt zij het onproductieve geld met een voortbrengend vermogen en verandert het op deze wijze in kapitaal, zonder genoodzaakt te zijn zich bloot te stellen aan de moeite en de gevaren, die onverbrekelijk verbonden zijn met de industriële beleggingen en zelfs met beleggingen in het woekerbedrijf. De schuldeisers van de staat geven in werkelijkheid niets, want de geleende som wordt omgezet in openbare schuldbewijzen die gemakkelijk verhandelbaar zijn en die in hun handen blijven functioneren net alsof het een gelijk bedrag aan baar geld is. Maar nog afgezien van de op deze wijze geschapen klasse van arbeidsloze renteniers en afgezien van de geïmproviseerde rijkdom der tussen regering en natie als bemiddelaars optredende financiers — evenals van de rijkdom der belastingpachters, kooplieden, fabrikanten, aan wie een flink deel van iedere staatslening de dienst bewijst van een uit de hemel gevallen kapitaal — heeft de staatsschuld de naamloze vennootschap, de handel in verhandelbare effecten van iedere soort, de speculatie, kortom het beursspel en de moderne bancocratie doen ontstaan.
Vanaf hun ontstaan waren de met nationale titels opgesmukte grote banken niets anders dan vennootschappen van particuliere speculanten, die aan de zijde van de regeringen stonden en die dank zij de verkregen voorrechten in staat waren de regeringen geld voor te schieten. Daardoor is er voor de accumulatie van de staatsschuld geen onfeilbaarder graadmeter dan het regelmatig stijgen van de aandelen van deze banken, wier volledige ontplooiing dateert van de stichting van de Bank van Engeland (1694). De Bank van Engeland begon met aan de regering tegen 8 % geld te lenen; tegelijkertijd werd zij door het parlement gemachtigd uit ditzelfde kapitaal munt te slaan door het in de vorm van bankbiljetten nog eens aan het publiek te lenen. De bank mocht met deze biljetten wissels disconteren, goederen belenen en edele metalen kopen. Het duurde niet lang of dit door haar zelf gemaakte kredietgeld werd de munt, waarin de Bank van Engeland de staat leningen verstrekte en voor rekening van de staat de rente van de openbare schulden betaalde. Niet alleen gaf de Bank met de ene hand ten einde met de andere hand meer terug te krijgen, zij bleef ook, terwijl ze incasseerde, tot de laatste gegeven cent de eeuwige schuldeiseres van de natie. Langzamerhand werd de Bank de onvermijdelijke bewaarster van het bezit aan edele metalen en het centrum van het totale handelskrediet. Omstreeks dezelfde tijd, waarin men in Engeland ophield met het verbranden van heksen, begon men daar vervalsers van bankbiljetten op te hangen. Welk een indruk het plotselinge opduiken van dit gebroed van bankiers, financiers, renteniers, makelaars, handelaars in effecten en beurshyena’s op de tijdgenoten maakte, kan men gewaar worden uit de geschriften van die tijd, bijvoorbeeld uit die van Bolingbroke.[243b]
Met de staatsschulden ontstond een internationaal kredietsysteem, dat vaak één der bronnen van de oorspronkelijke accumulatie bij het een of andere volk verbergt. Zo vormen de laagheden van het Venetiaanse roofsysteem een dergelijke verborgen grondslag voor de kapitaalrijkdom van Holland, waaraan het in verval geraakte Venetië grote sommen geld leende. En zo is het ook tussen Holland en Engeland. Reeds in het begin van de achttiende eeuw werden de manufacturen van Holland ver overvleugeld en was Holland niet langer de overheersende commerciële en industriële natie. Een van de belangrijkste takken van transacties van dit land in de periode 1701-76 werd daardoor het uitlenen van enorme kapitalen, in het bijzonder aan zijn machtige concurrent, Engeland. Iets dergelijks geldt thans voor Engeland en de Verenigde Staten. Menig kapitaal, dat vandaag in de Verenigde Staten zonder geboortebewijs optreedt, was in Engeland gisteren nog gekapitaliseerd kinderbloed.
Aangezien de staatsschuld wordt geschraagd door de staatsinkomsten, waaruit de jaarlijkse rentebetalingen en andere betalingen moeten worden gedekt, werd het moderne belastingstelsel de noodzakelijke aanvulling van het systeem van nationale leningen. De leningen stellen de regering in staat buitengewone uitgaven te bestrijden, zonder dat de belastingbetaler het direct voelt, maar zij maken voor de toekomst hogere belastingen noodzakelijk. Aan de andere kant dwingt de belastingverhoging, die is veroorzaakt door opeenhoping van na elkaar aangegane schulden, de regering bij nieuwe buitengewone uitgaven tot het aangaan van steeds nieuwe leningen. Het moderne belastingstelsel, waarvan de belastingen op de noodzakelijke levensbehoeften (dus hun prijsstijging) de spil vormen, draagt daarom in zichzelf de kiem van een automatische toeneming. De overbelasting is geen toeval, maar veeleer principe. In Holland, waar dit systeem voor het eerst werd toegepast, heeft de grote patriot De Witt het daarom in zijn Maximen geprezen als het beste systeem om de loonarbeider onderworpen, sober en vlijtig te maken en… met arbeid te overladen. De vernietigende invloed, die van dit systeem op de toestand der loonarbeiders uitgaat, is in dit verband echter van minder belang dan de door dit systeem bepaalde gewelddadige onteigening van de boer, de ambachtsman, kortom van alle elementen, waaruit de kleine middelklasse bestaat. Hierover bestaat geen verschil van mening, zelfs niet onder de economen. Het protectiestelsel, dat een van zijn meest essentiële onderdelen vormt, versterkt nog de uitwerking van onteigening, die van dit belastingstelsel uitgaat.
Het grote aandeel, dat de staatsschuld en het daarbij behorende belastingstelsel heeft in de kapitalisatie van de rijkdom en in de onteigening van de massa, heeft een aantal schrijvers, zoals Cobbett, Doubleday en anderen, er toe gebracht hierin ten onrechte de grondoorzaak van de ellende der moderne volkeren te zoeken.
Het protectiestelsel was slechts een kunstmiddel om fabrikanten voort te brengen, onafhankelijke arbeiders te onteigenen, de nationale productie- en bestaansmiddelen te kapitaliseren en de periode van overgang van de ouderwetse naar de moderne productiewijze met geweld te verkorten. De Europese staten betwistten elkaar het patent van deze uitvinding en toen deze eenmaal in dienst van de winstmakerij was gesteld, brandschatten zij voor dit doel niet slechts het eigen volk, indirect door beschermende rechten, direct door uitvoerpremies, enzovoort. In de afhankelijke buurlanden werd alle industrie gewelddadig uitgeroeid, zoals bijvoorbeeld de Ierse wolmanufactuur door Engeland. Op het Europese vasteland werd naar het voorbeeld van Colbert het proces nog sterk vereenvoudigd. Het oorspronkelijke kapitaal van de industriëlen vloeit hier gedeeltelijk direct uit de staatskas. ‘Waarom,’ roept Mirabeau uit, ‘zo ver te zoeken naar de oorzaak van de bloei der manufactuur in Saksen vóór de Zevenjarige Oorlog? Een staatsschuld van 180 miljoen!’[244]
Koloniaal stelsel, staatsschulden, belastingdruk, protectie, handelsoorlogen, enzovoort, deze loten van de eigenlijke manufactuurperiode groeien in de kinderjaren van de grootindustrie enorm uit. De geboorte van de grootindustrie wordt gevierd met een grote kinderroof, Herodes waardig. Evenals de Koninklijke vloot rekruteerden de fabrieken hun krachten door middel van de persgang. Hoe onverschillig Sir F. M. Eden ook staat tegenover de gruwelen van de onteigening van de plattelandsbevolking sinds de laatste dertig jaar van de vijftiende eeuw tot aan zijn eigen tijd (het einde van de achttiende eeuw) hoe zelfvoldaan hij ook zijn gelukwensen uitspreekt met dit proces, ‘noodzakelijk’ voor de kapitalistische landbouw en ‘noodzakelijk’ om ‘de ware verhouding tussen akkerland en weide tot stand te brengen’, hij bewijst daarentegen niet over hetzelfde economische inzicht te beschikken wat betreft de noodzaak van de kinderroof en de kinderslavernij voor de omzetting van het manufactuurbedrijf in het fabrieksbedrijf en voor het tot stand brengen van de ware verhouding tussen kapitaal en arbeidskracht. Hij schrijft: ‘Het zou misschien de aandacht van het publiek waard zijn zich eens af te vragen of welke manufactuur dan ook, die om met succes te kunnen werken arbeiderswoningen en armhuizen moet beroven van arme kinderen opdat deze, elkaar in ploegen afwisselend, het grootste deel van de nacht worden afgejakkerd en van hun rust worden beroofd; een manufactuur, die bovendien grote aantallen mensen van beide geslachten, van uiteenlopende leeftijden en met verschillende neigingen zodanig opeenhoopt, dat losbandigheid en uitspattingen onvermijdelijk ontstaan door de aanstekelijkheid van voorbeelden — of een dergelijke manufactuur de som van het nationale en het individuele geluk kan vergroten?’[245] ‘In Derbyshire, Nottinghamshire en vooral in Lancashire’, schrijft Fielden, ‘werd de pas uitgevonden machinerie gebruikt in de grote fabrieken, dicht bij de rivieren die in staat waren het waterrad te doen rondwentelen. Duizenden handen waren plotseling nodig op deze plaatsen, die ver verwijderd lagen van de steden; en vooral Lancashire, tot aan dat tijdstip relatief dun bevolkt en onvruchtbaar, had nu vóór alles een bevolking nodig. Men had vooral behoefte aan de kleine en vlugge vingers. Onmiddellijk ontstond de gewoonte leerlingen (! -M.) uit de verschillende armenhuizen van Londen, Birmingham en elders te betrekken. Vele, vele duizenden van deze kleine, hulpeloze schepsels van 7 tot 13 en 14 jaar werden zo naar het noorden verzonden. Het was de gewoonte dat de patroon (dat wil zeggen de kinderdief -M.) zijn leerlingen kleedde, voedde en in een leerlingenhuis in de nabijheid van de fabriek onderdak verschafte. Opzichters werden aangesteld om toezicht te houden op hun arbeid. Het was in het belang van deze slavendrijvers om de kinderen tot het uiterste af te jakkeren, want hun beloning stond in verhouding tot de hoeveelheid product, die uit het kind kon worden geperst. Dit leidde natuurlijk tot wreedheden… In vele fabrieksdistricten, in het bijzonder in Lancashire, werden de hartverscheurendste wreedheden toegepast op deze onschuldige en ongelukkige schepsels, die aan de fabrieksheren waren toegewezen. Zij werden door overmatige arbeid de dood ingejaagd… zij werden afgeranseld, geketend en gefolterd met een buitengewone en geraffineerde wreedheid; in vele gevallen werden zij tot op het gebeente uitgehongerd, terwijl de zweep hen aan de arbeid hield… Ja, in sommige gevallen werden zij tot zelfmoord gedreven…! De prachtige en romantische dalen van Derbyshire, Nottinghamshire en Lancashire, onttrokken aan het oog van het publiek, werden schrikwekkende woestijnen van kwelling en — vaak van moord!… De winsten van de fabrikanten waren enorm. Dit stimuleerde slechts hun geeuwhonger. Zij begonnen met de praktijk van de nachtarbeid, dat wil zeggen nadat zij een ploeg kinderen door dagarbeid hadden uitgeput, hielden zij een andere ploeg gereed voor de nachtarbeid; de dagploeg kroop in de bedden, die de nachtploeg net verlaten had en omgekeerd. Het is een volksuitdrukking in Lancashire dat de bedden nooit afkoelden.’[246]
Met de ontwikkeling van de kapitalistische productie gedurende de manufactuurperiode had de openbare mening van Europa de laatste resten van schaamtegevoel en geweten prijsgegeven. De naties pochten cynisch op iedere schanddaad, die een middel was tot kapitaalaccumulatie. Men leze bijvoorbeeld de naïeve handelsberichten van de brave A. Anderson. Hier wordt het als een triomf van Engelse staatswijsheid uitgebazuind dat Engeland bij de Vrede van Utrecht de Spanjaarden door middel van een Asiento [Noot van de vertaler: toestemming aan vreemden om slaven in te voeren.] het voorrecht afdwong de handel in negers, welke Engeland tot dan toe slechts tussen Afrika en Engels West-Indië dreef, nu ook te mogen drijven tussen Afrika en Spaans Amerika. Engeland verwierf het recht Spaans Amerika tot 1743 jaarlijks te voorzien van 4.800 negers. Dit was tevens een officiële dekmantel voor de Britse smokkelarij. Liverpool werd groot op basis van de slavenhandel. Deze handel was voor Liverpool de methode van oorspronkelijke accumulatie. En tot aan vandaag bleef de ‘nette stand’ van Liverpool de lofzanger van de slavenhandel die — vergelijk het reeds geciteerde geschrift van dr. Aiken uit 1795 — ‘de commerciële ondernemingslust tot een hartstocht maakt, beroemde zeelieden vormt en enorm veel geld binnenbrengt.’ Liverpool maakte in 1730 voor de slavenhandel gebruik van 15 schepen, in 1751 van 53 schepen, in 1760 van 74 schepen, in 1770 van 96 schepen en in 1792 van 123 schepen.
Terwijl de katoenindustrie in Engeland de kinderslavernij invoerde, gaf deze tegelijkertijd de stoot tot omzetting van het vroeger min of meer patriarchale slavenbedrijf in de Verenigde Staten in een commercieel uitbuitingssysteem. In het algemeen had de verkapte slavernij der loonarbeiders in Europa de slavernij sans phrase (zonder omhaal) van de Nieuwe Wereld als voetstuk nodig.[247]
Tantae molis erat (zo’n geweldig werk was het) om de ‘eeuwige natuurwetten’ van de kapitalistische productiewijze vrij te maken, om het scheidingsproces tussen arbeiders en arbeidsvoorwaarden te voltooien, aan de ene pool de maatschappelijke productie- en bestaansmiddelen in kapitaal om te zetten en aan de andere poolde volksmassa te veranderen in loonarbeiders, in de vrije ‘werkende armen’, dit kunstproduct van de moderne geschiedenis.[248] Wanneer, volgens Augier, het geld ‘met natuurlijke bloedvlekken op de ene wang ter wereld komt,’[249] wordt het kapitaal geboren van hoofd tot voeten, uit alle poriën, druipend van bloed en vuil.[250]
– Hoofdstuk 24.6 van Het kapitaal, Karl Marx