Dit stuk is eerder geplaatst op de website van Bart Voorzanger.
Het openbaar ministerie pleit voor vrijspraak van de heer Wilders. Het doet dat mede op grond van een strikt onderscheid tussen een religie en zijn aanhangers. Dat onderscheid snijdt geen hout.
Het proces tegen de heer Wilders is bijna afgelopen. Alle pleidooien zijn gehouden, alleen de rechter moet nog spreken. Ik snap dat dat even duurt. De rechter heeft een hoop om over na te denken. Vooral het requisitoir van het OM zal tot hoofdbrekens leiden, althans dat moeten wij hopen. Ik heb het gelezen, allengs verbaasder: eindeloze beschouwingen over de precieze betekenis van woorden, woordcombinaties en combinaties van woordcombinaties uit de wet, en dat alles in een Nederlands waarvan het gebrek aan souplesse bij tijden haast gezocht aandoet. Begrijp mij niet verkeerd, het principe juich ik toe. Aan een zorgvuldige uitwerking van begrippen kun je nauwelijks voldoende tijd en aandacht geven. Maar als zo’n uitwerking al tot onzin leidt vóór die begrippen zijn toegepast op de zaak waarom het gaat, is er reden voor zorg.
Volgens het OM moeten wij bij een oordeel over uitspraken van de heer Wilders zorgvuldig onderscheid maken tussen uitspraken over geloof en uitspraken over mensen; de eerste kunnen nooit strafbaar zijn, de laatste mogelijk wel. Het pleidooi voor dit onderscheid berust op een uitgebreide reconstructie van de totstandkoming van de betrokken wet (de worstmakerij van Donner zogezegd) en de toepassing van die wet in eerdere zaken, de jurisprudentie dus. En dat is raar. Als je weten wilt hoe zinnig het is uitspraken over een geloof en uitspraken over de aanhangers daarvan uit elkaar te houden, en dat móet je hier willen weten, dan zul je toch allereerst moeten nadenken over de vraag wat geloven voor dingen zijn. Die vraag stelt het OM nergens.
Kun je iets over godsdiensten zeggen dat niet tegelijkertijd een uitspraak over gelovigen impliceert? Nou misschien. ‘De islam heeft zo’n anderhalf miljard aanhangers’ zegt iets over een geloof, zonder ons veel over individuele gelovigen te vertellen. Maar wát zegt het over dat geloof? Het vertelt ons dat er anderhalf miljard mensen zijn die zich moslim noemen, maar het zegt er niet bij dat die mensen elkaar lang niet allemaal als moslim zien. Als je aan een willekeurig lid van de betreffende groep zou vragen wat hij precies gelooft en doet dat hem tot moslim maakt, en vervolgens onderzoekt hoeveel mensen diezelfde dingen doen en geloven, valt dat aantal gegarandeerd zeer veel lager uit dan die anderhalf miljard. Die islam met anderhalf miljard aanhangers is dus een abstractie. Er is niets dat die anderhalf miljard mensen verbindt en dat aanhangers van andere religies uitsluit. Een uitspraak als ‘De islam heeft zo’n anderhalf miljard aanhangers’ kun je alleen doen door bij het definiëren van ‘islam’ af te zien van elke inhoud. Elke uitspraak van het type ‘deze godsdienst leert …’, ‘deze godsdienst streeft naar …’, ‘deze godsdienst verbiedt …’, ‘deze godsdienst verplicht tot …’ is gegarandeerd onwaar wanneer je die zou laten slaan op die anderhalf miljard aanhangers tellende ‘islam’. Feitelijk doet die ‘islam’ maar één ding: hij telt anderhalf miljard leden. Je moet een erg grote getallenfetisjist zijn om in zo’n ‘islam’ geïnteresseerd te zijn. En ten overvloede: over christendom, jodendom, boeddhisme, communisme, enzovoort, kun je eenzelfde verhaal houden.
Het punt is dat levensbeschouwingen (dus ook godsdiensten, die daarvan een deelverzameling vormen) alleen op een interessante manier bestaan als ideeën, idealen, normen en waarden in de hoofden van mensen. En aangezien alle mensen steeds weer andere ideeën, idealen, normen en waarden hebben, is het zo goed als onmogelijk verzamelingen van mensen te construeren die hun ideeën, enzovoort, allemaal gemeen hebben. Of ga ik nu te snel?
Als het voorgaande klopt lijkt het vreemd dat er mensen zijn die zich moslim, christen, humanist noemen en zich als zodanig deel van een gemeenschap van medegelovigen voelen. Wat bindt hen als íets hen bindt en als dat iets niet het geheel van hun ideeën, idealen, enzovoort is?
Wat bijvoorbeeld christenen bindt is een regelmatig beroep op hun Bijbel en de verhalen en figuren daaruit, het gebruik van termen als ‘zonde’, ‘vergeving’ en ‘genade’, en bovenal natuurlijk het beeld van een man (die al dan niet meer dan alleen maar een man was) die onschuldig aan een kruis werd genageld. Maar hoe zij die verhalen interpreteren, wat zij bedoelen met die termen, en welke inspiratie zij putten uit die gekruisigde man, verschilt van persoon tot persoon. Wat hen bindt is taal en beelden. En dankzij die taal en die beelden kunnen ze samen dingen doen en beleven die hun leven naar hun idee zin en inhoud geven. In de praktijk beperken zij zich bij dat doen en beleven tot een kleine groep met wie ze heus ook wat ideeën, idealen, enzovoort, gemeen hebben. Ze zijn lid van een gemeenschap van tientallen, honderden, duizenden, wellicht zelfs tien- of honderdduizenden leden. Wellicht wanen ze zich lid van een gemeenschap van (in hun geval, volgens Wikipedia) 2,2 miljard gelovigen, maar dat is pure fictie. En zoiets geldt voor alle andere levensbeschouwingen evenzeer.
Kortom een levensbeschouwing, zo’n ding waarover we het hebben als we over ‘de islam’, ‘het jodendom’, ‘het communisme’ praten, is een verzameling mensen die zichzelf eenzelfde etiket opplakken, die eenzelfde wolk van woorden gebruiken, en zich laten inspireren door eenzelfde verzameling verhalen en beelden. Eventueel zou je een term als ‘het christendom’ ook nog kunnen gebruiken voor die wolk van woorden, verhalen en beelden zelf. Maar inhoudelijk is er in feite niets dat alle ‘aanhangers’ van zo’n levensbeschouwing bindt. Levensbeschouwingen zijn dus buitengewoon abstracte, buitengewoon theoretische, en daarmee ook buitengewoon lastig te hanteren begrippen.
Terug naar meneer Wilders die inhoudelijke uitspraken over ‘de islam’ doet. Hij schrijft ‘de islam’ ideeën en idealen toe, ideeën en idealen die hem uiterst kwalijk voorkomen en waarvoor wij dus met klem gewaarschuwd moeten worden. Zou hij met die ‘islam’ de islam-met-anderhalf-miljard-aanhangers bedoelen, dan kunnen we van al zijn uitspraken, gegeven het voorgaande, ongezien en bij voorbaat zeggen dat ze onzin zijn. Over die ‘islam’ valt niets inhoudelijks te zeggen. Nemen we de heer Wilders serieus en gaan we ervan uit dat hij heeft nagedacht over wat hij zegt, dat hij bronnen heeft geraadpleegd, en het gelezene met enige zorg heeft overwogen, dan kúnnen zijn uitspraken dus nooit betrekking hebben op die abstracte zo niet fictieve, islam. Ze moeten slaan op de ideeën, idealen, normen en waarden van een concrete groep mensen die daadwerkelijk gemeenschappelijke ideeën, enzovoort, gemeen hebben. Die groep zal hoe dan ook behoorlijk veel minder dan anderhalf miljard leden tellen. Feitelijk gaan zijn uitspraken hoogstens op voor Al-Kaïda-achtige types, waarvan er in ook Nederland vast enkelen rondlopen.
Wat Wilders klaarblijkelijk bedoelt met zijn uitspraken over ‘de islam’ is dat wij reden hebben heel erg bang te zijn voor in Nederland levende, en mogelijk in de toekomst nog naar Nederland komende, moslims. Hij houdt ons voor dat die moslims dezelfde ideeën, idealen, normen en waarden hebben (of minstens zouden moeten hebben en dus zeer waarschijnlijk op termijn zullen krijgen), als de minuscule groep waarvoor zijn uitspraken opgaan. Daarmee stelt hij alle moslims in Nederland in een buitengewoon kwalijk daglicht. Zijn uitspraken, hoezeer ook geformuleerd in termen van ‘de islam’, hebben dus wel degelijk betrekking op concrete mensen – namelijk op álle Nederlanders die zichzelf moslim noemen. En gezien het bovenstaande kan dat ook nauwelijks anders. Inhoudelijke uitspraken over ideeën, idealen, normen en waarden van religies zijn per definitie uitspraken over aanhangers van religies. En waar het OM zo uitdrukkelijk zijn best doet dat laatste te verhullen, probeert het OM een zinnige evaluatie van Wilders uitspraken onmogelijk te maken. Dat zou het niet moeten doen.
Te hopen valt dat de rechtbank niet zonder meer meegaat in de analyse van het openbaar ministerie. Als gezegd, het OM beroept zich niet alleen op overwegingen die een rol speelden in de keuken van de wetgever, maar ook op jurisprudentie die steeds leek uit te gaan van een helder onderscheid tussen enerzijds een geloof – waarover je vrijelijk hele erge dingen mag zeggen – en anderzijds gelovigen – waarover je met iets meer omzichtigheid dient te spreken. Als mijn verhaal hout snijdt, berust dat onderscheid op een gebrek aan inzicht in het wezen van levensbeschouwingen en levensbeschouwelijke gemeenschappen. De vraag die ik, als niet-jurist, niet beantwoorden kan is of de rechtbank die jurisprudentie spijkerhard moet volgen, of dat er ruimte is op grond van voortschrijdend inzicht een nieuwe weg in te slaan. De tijd zal het leren.
Ten overvloede: ik zit niet te wachten op een gestrafte Wilders. De man heeft bij dit ongelukkige proces nu wel voldoende garen gesponnen. Maar ’t zou goed zijn te weten of wat hij zei en zegt binnen de grenzen van onze huidige wetgeving valt. Al was het maar omdat dat stof tot nadenken over die wetgeving geeft. Zeker, ook over de heer Wilders zou moeten worden nagedacht, maar dat is een zaak voor zielkundigen.
1) Met betrekking tot rol van en spanning tussen wetten, rechters, wetgever en burgers geef ik je enkele passages uit de doctrine:
[ In een samenleving die een codificatie (gesimplificeerd: geschreven wetten) kent is de jurist een schriftgeleerde, die nauwe verwantschap vertoont met de godgeleerde exegeet: beiden beoefenen niet zozeer een wetenschap als wel een ‘geleerdheid’ en houden zich bezig met de uitleg van een gecanoniseerde tekst.
Er is een veelheid aan uitleg methoden en een veelheid van uitleggers, in beginsel zo veel als er mensen zijn. Om aan de verwaaring te ontkomen die onvermijdelijk door deze grote verscheidendheid ontstaat, is het van het grootste belang een instantie te scheppen die de enige gezaghebbende uitlegger van de wet is, ten behoeve van ale diegenen voor wie de wet geldt. Deze laatsten dienen zich derhalve van interpretatie te onthouden, of, beter gezegd, deze hebben geen gezag.
Het is dus de rechter die bepaalt wat er in de wet staat en zeker niet de opsteller van de wet. Zo las de rechter ooit ‘schuldenaar’ terwijl in de officiële tekst ‘schuldeiser’ stond. ]
Jurisprudentie kan dus gezien worden als uitleg van de wet, en hoewel een rechter niet gebonden is aan de uitleg van een andere rechters, zal hij in kader van de rechtszekerheid niet teveel afwijken. Dit alles maakt de tekst van een arrest vaak belangrijker dan de tekst van de wet.
2) Ik krijg ook idee dat je de totstandkoming van een wet bagatelliseert. Het is namelijk een van de belangrijkste interpretatie methoden (wetshistorische). Zo is het beledigen van god, jezus etc godslastering, maar het beledigen van allah, Mohamed etc niet. De reden daarvoor is dat toen de wet werd opgesteld, de Nederlandse samenleving niet in aanraking is geweest met (zoals destijds genoemd) het Mohammedanisme. De rechter oordeelde dus dat de wetgever destijds onmogelijk allah of Mohammed had kunnen bedoelen. Wat ik probeer te zeggen is: onderschat die interpretatiemethode niet.
Anyway, hopelijk heb je hier wat aan.
Eigen woorden reageren aub.
Nederlandse koloniën in Malakka, op de kust van India, West-Afrika en bovenal Insulinde weerleggen dit eenvoudig. En in de wet op godslastering worden ook geen persoonlijke goden genoemd -zou mij ook wat moois worden.
En juist omdat er zo duidelijk in de praktijk verschil wordt gemaakt moet dat malle wetsartikel weg.
De vrijheid van een politicus om een op straat herkenbare minderheid te criminaliseren, verdacht te maken en te belasteren, weegt straks, na de vrijspraak, zwaarder dan de bescherming van deze groep daartegen.
Ik wacht op de volgende uitspraken van Geert Wilders die over de islam gaan … maar zeker niet over moslims, daar heeft ie immers niks tegen:
“Koop niet bij geïslamiseerde winkels/winkels van de islam”.
“Stop de islamisering. Geen islam op de werkvloer”.
“Geen stemrecht voor de islam”.
“Een andere wetgeving moeten wij toepassen op de islam”.
“Nederland moet gezuiverd worden van de islam”.
“De islam moet met wortel en tak uitgeroeid worden”.
De aanklagers hadden er beter aan gedaan om godsdienst er helemaal buiten te houden. In de Belgische zaak tegen Daniel Féret van Front National luidde de aanklacht ‘haatzaaien, aanzetten tot geweld en discriminatie tegen een bevolkingsgroep op grond van hun ras, huidskleur, herkomst en nationaliteit‘. Dat is ook van toepassing in de zaak Geert W., maar door die focus op religie komt het niet eens uit de verf.