De “jaren zestig” zijn helemaal niet “jaren zestig”. Veel voorbereidend werk om het zo maar uit te drukken viel in de jaren vijftig en alles waar ultrarechts zich druk over maakt valt zo’n beetje in “de jaren zeventig”. De fetisjering van decennia, nu een beetje voorbij, die stamt wel uit die tijden. Maar er is ook zoiets als periodisering in de geschiedschrijving. De tweede juni 1967, de dag waarop de sjah van Perzië (Iran) op bezoek was in Berlijn en bij de demonstratie tegen dit bezoek een student door een stille werd neergeschoten. Deze schietpartij, door niets geprovoceerd, nooit bestraft, kan men als het begin van “1968” zien, of als het begin van de rode, loden jaren zeventig.
“1968” was geen plaatselijk fenomeen, de opstandigheid kan overal gelokaliseerd worden – behalve misschien in Nederland, dat zijn 1968 in 1966 had, met Provo en het Bouwvakkersoproer, compleet met dode, Jan Weggelaar, van wie De Telegraaf in een vroege editie schreef dat hij was bezweken door een steen geworpen door een eigen boze kameraad. Reden waarom De Telegraaf belegerd werd, die veertiende juni 1966. Eigenlijk eindigt hier – hoewel het oproer niet met Provo te maken had, het ging meer om de stemming in Amsterdam in het algemeen – het ludieke vrolijke protest van die dagen, in een gewelddadig treffen. De Nederlandse politie en geheime dienst is er evenwel nooit in geslaagd met succes “gewapende strijd” te provoceren, al hebben ze er hun best voor gedaan zoals ik uit eigen waarneming en ondervinding kan melden.
Het kan aangemerkt worden als kopieergedrag – een week eerder was de aanslag op Martin Luther King, waardoor de VS op hun kop gezet werden. Opgeroepen door de nazikrant Deutsche Nationalzeitung toog de nazistisch gezinde bouwvakker Josef Bachmann naar Berlijn om de door de Springerpers speciaal gehate Rudi Dutschke neer te schieten. Dutschke was een van de prominenten van de Sozialistische Deutsche Studentenbund. Hij werd ernstig verwond door de schoten en hij is er op den duur alsnog aan bezweken, in 1979, maar hij overleefde de aanslag van 11 april 1968. Protestdemonstraties in verband hiermee in Frankrijk – tegen de openlijke stemmingmakerij van nazi’s tegen linkse actievelingen (er verandert al met al niet zo veel, zou je denken) – mondden uit in “mei 1968”. Maar dat is een ander verhaal. In Berlijn werd de Springerpers belegerd door boze demonstranten, die een oplage van het Springervod BZ op straat wisten te doen belanden. De geheime dienst leverde ter gelegenheid van de bestorming molotovcocktails. Het zou niet de laatste dienst zijn die de Dienst bewees aan de zogenaamde gewapende strijd. De rechtervleugel van de sociaal-democratische partij in West-Berlijn zag zijn kans schoon zijn sluipende staatsgreep binnen de partij (en daarmee in de stad) uit te voeren. Wat voor rol dit gespeeld heeft bij de ontsporing ter linkerzijde zou nog uitgezocht moeten worden – zo mogelijk.
Voor wat ik ontsporing noemde zojuist was een maatschappelijke basis. Parlementaire oppositie was door de vijfprocentsdrempel en het verbod op de communistische partij in de Bondsrepubliek en West-Berlijn afwezig. En de politie die inbeukte op de demonstranten van 2 juni en daarna bestond voor een flink deel uit medeplichtigen aan “Auschwitz”. Zoals een wanhopige Gudrun Ensslin uitriep naar aanleiding van de dood van Benno Ohnesorg. Zij was toen nog enkel demonstrante, later werd zij medeoprichtster van de Rote Armee Fraktion.
Het lijkt alsof het alsnog in orde is gekomen met Duitsland later, ook met de fusie die meer een overname was van de DDR. Wanneer het goedkomen precies is gebeurd is weer een andere historische kwestie die niettemin met dit alles samenhangt.
– Op deze driedelige serie volgt nog een visueel vervolg.
Voor de afgelopen afleveringen heb ik gebruik gemaakt van
– Uwe Soukup, Wie starb Benno Ohnesorg? – Der 2. Juni 1967. Berlin: Verlag 1900, 2007. (Het veertigste kroonjaar).