Midden in de huiskamer van mijn ouders stond een grote boekenkast. Vroeger zat ik daar op de grond fotoalbums te bekijken. Of de kinderbijbels en sprookjesboeken. Die stonden op ooghoogte. De rest van de boeken zag ik later pas. De bruine banden van Lou de Jong en vooral veel boeken van joodse schrijvers over de Tweede Wereldoorlog: Abel Herzberg, Primo Levi, Emmanuel Levinas en Elie Wiesel. Ieder jaar haalde mijn vader de kast zorgvuldig leeg, plank voor plank, boek voor boek, maakte alles schoon en zette de boeken op precies dezelfde plek terug. Al snel wist ik: dit was geen gewone kast, zoals de servieskast dat was, maar een bijzondere plek: een plek van herinnering.
Het begrip “joods-christelijk” zou je ook zo kunnen zien. Als een manier om te herinneren. Een soort bril die je opzet om naar de geschiedenis te kijken. Dat kan een absurdistische bril zijn: bijvoorbeeld bij Sybrand Buma in een verkiezingsdebat. Daar claimde hij dat seksegelijkheid een typisch “joods-christelijke” waarde is die duizenden jaren teruggaat. Alsof de geschiedenis van het christendom een eeuwenlange geschiedenis was van vrouwenemancipatie. Ik zeg hier nadrukkelijk “christendom”, want met Joods-zijn en jodendom heeft de uitspraak van Buma weinig te maken: hij gebruikt “joods-christelijk” en “christelijk” gewoon door elkaar. Zijn beroep op een “joods-christelijke beschaving” lijkt er vooral op gericht om en contrast te creëren met de niet-”joods-christelijken”: de moslims.
(Lees verder bij de bron van dit artikel)
Via:: Doorbraak