Ooit las ik de bundel teksten van de (neo-)marxistische Duits-Amerikaanse filosoof en socioloog Herbert Marcuse (1898-1979), getiteld Ideen zu einer kritischen Theorie der Gesellschaft (1969). Welke invloed dit op mij gehad heeft, indien al zo, kan ik niet zeggen. Ik weet wel dat ik verder niets met de tekst gedaan heb. Althans tot nu toe.
Een artikel van twee Franse universitaire onderzoekers, Valentin Behr en Eve Gianoncelli, in Le Monde van 4 juli 2025, zette mij aan de betreffende bundel van hem nog eens ter hand te nemen. Ik herinnerde mij dat hij daarin onder meer over Luther en Calvijn geschreven had en over de contrarevolutie en ‘Restauratie’. In de bundel bleek dit te zijn opgenomen in: ‘Studie über Autorität und Familie’ (1936).
De historische informatie daar te vinden, spoort op een bepaalde manier met de informatie die de twee genoemde Franse onderzoekers verwerkten in hun analyse van een hedendaags tijdschrift, getiteld The European Conservative. Het tijdschrift beschreven zij in de titel van hun artikel als ‘Een internationale van conservatieve intellectuelen, die het publieke debat in verschillende landen stuurt’. Uit wat de onderzoekers opdoken blijkt dat het tijdschrift inspeelt op de extreemrechtse standpunten van D. Vance, Victor Orban, Gloria Meloni, Nigel Farage, Eric Zemmour (en anderen). En ja, hiermee heb je verschillende soorten extreemrechts te pakken, die al jaren bezig zijn zich te verspreiden. We worden daarmee ook in Nederland geconfronteerd, via politieke partijen die het ‘Profa-blok’ vormen (zie hier).
Enkele elementen uit dat pakket repeteren zich, zo leert het artikel van de onderzoekers: nationalisme, christendom, hiërarchische visie op natie. Het tijdschrift verzamelt mensen die expliciet een hiërarchisch, inegalitair, antidemocratisch maatschappelijk concept opeisen. Maar hoe nieuw is dat? Of valt er terug te verwijzen? Voor het antwoord daarop moest ik dus aan Marcuse denken. Het is zijn studie uit 1936 die ik ter herkenning zal nalopen (de paginanummers verwijzen naar de bundel). [ThH]
…Als een universele onderwerpingsorde…
De ‘Studie über Autorität und Familie’ behandelt meer dan ik ervan zal gebruiken. Zo analyseert Marcuse ook Kant, Hegel, Marx om zijn idee omtrent autoriteit te onderbouwen. Ik ga daaraan voorbij omdat ik op zoek ben naar voorlopers van bepaalde verschijnselen waarmee wij heden geconfronteerd worden.
Na een inleiding over het begrip autoriteit, dat ik met ‘gezag’ vertaal, analyseert Marcuse wat Luther (1483-1546) en Calvijn (1509-1564) over de maatschappij, vrijheid en onderwerping op schrift gesteld hebben. Dat is precies waarom het mij te doen. Het blijkt dat de orde op aarde gezien wordt als een systeem van ‘overheden’ en ‘ambten’ (de overheden werken met ‘ambtsdragers’). Het geheel is als een universele onderwerpingsorde te zien. Het gaat om een ‘onder-ordening’ waar overheden en ambten overheen hangen (boven-ordening). Als geheel wordt dit op een goddelijke basis gegrondvest. Voor de formulering verwijst Marcuse naar tekst van Luther (pp. 62-63).
Dat systeem is opgericht om de slechten te straffen, de vromen te beschermen en vrede te verzekeren. Daar verschijnt ook de ‘zwaardmacht’ van de overheid om de handhaving van de orde te bewerkstelligen (zie de Bijbel, Romeinen 13:4; ‘de overheid draagt het zwaard niet te vergeefs’).
Dat de zwaardmacht zo binnen het kader van het christelijk systeem opgeroepen wordt, geeft te denken. Er wordt daarmee namelijk gewezen op de immanente aanwezigheid van onrechtvaardigheid in de aardse gerechtigheid. Deze inconsequentie maakt een rationele grondvesting van het bestaande systeem van werelds gezag onmogelijk (p. 65). Hoe wordt er door Luther geredeneerd als boeren (van toen) protesteren tegen lijfeigenschap? Het verwijt klinkt dan dat met het protest zij de christelijke vrijheid ‘geheel vleselijk’ maken. Luther herinnert die boeren er dan aan dat ‘ook Abraham en de andere patriarchen en profeten eveneens lijfeigenen hebben gehad’ (p. 65).
Marcuse aansluitend daarop: ‘Niet toevallig wordt de opstandige boeren het wezen van de christelijke vrijheid voorgehouden, die hen niet vrijmaakt, maar juist hun slavernij bekrachtigt’ (p. 65). Wat leert deze opvatting van Luther verder nog? Hij is van mening dat de oproep tot opstand de basis van het maatschappelijke mechanisme aantast. Dat maakt opstand tot een grotere misdaad dan het plegen van een moord. De moordenaar vergrijpt zich aan een ander, niet aan het systeem, niet dus aan de orde zelf. Dat doet de opstandige wel. Daarmee tast hij het gezag aan. Dat wist God ook, reden waarom ‘hij de overheid niet een vossenstaart in de hand gedrukt heeft, maar een zwaard’ (p. 67).
Deze door God over de zondige wereld gezette vorm van maatschappelijke orde was voor Luther wezenlijk een systeem van ‘bovenliggende personen’ en ‘onderliggende personen’. Vandaaruit was het omvattende systeem door wereldlijk gezag (autoriteiten) gewaarborgd, vat Marcuse samen (p. 68). Dit is ook maar een geloofsconstructie van Luther, wat Marcuse later onder het irrationalisme laat vallen. Maar ik wil eerst voor alle duidelijkheid laten zien wat dit onderdeel van de ‘joods-christelijke traditie’ als ultieme reactie geeft op een ‘geloofsafwijking’. Ik denk dan aan de Duitse theoloog, prediker en revolutionair Thomas Müntzer (1490-1525). Aanvankelijk bewonderde hij Luther, maar later brak hij met hem. Hij bleef christen en werd in die hoedanigheid ook leider van de Duitse Boerenopstand, wat hij met onthoofding moest bekopen.
Kijk ik nu naar de nadruk die extreemrechtse kringen en christenextremisten op de christelijke traditie in het Westen leggen, dan is dit niet alleen om een fascistoïde systeem, dat die kringen verdedigen, een glans te geven, maar ook om hun systeem christelijk te kunnen legitimeren. En het is niet alleen Luther, ook Calvijn (1509-1564) mag gerekend worden tot leverancier van passende ideeën, hoewel er verschil van inzicht tussen die beiden is.
Calvijn is een tegenvoeter van Luther. Marcuse werkt dit uit, maar voor mijn doel is dat niet interessant. Wel is het volgende interessant om op te merken. Hoewel we binnen de christelijke geloofssfeer blijven, verschijnt er uit de onmiddellijke nabijheid van Calvijn een leerling van hem, de Franse calvinist, theoloog en jurist, Théodore Beza (1515-1605). Die ‘de gewapende revolutie erkende, als er geen ander middel over bleef…’ (p. 71-72). Hij wordt dan ook tot de monarchomachen gerekend (bestrijden van de absolute monarchie).
Gaat het over het bestaande systeem van de wereldorde, dan is daarmee zowel voor Luther als Calvijn wezenlijk het mechanisme van schuld en straf verbonden (p. 76). Hieraan valt altijd wel iets te ontlenen, zo denk ik, voor het idee ‘harder straffen’ waar (extreem)rechtse kringen graag op hameren. In die kringen verschijnt ook regelmatig ‘het gezin’ als basis van de samenleving en het verheffen van de Pater familias als hoofd van het gezin, waaraan Luther en Calvijn ieder een ‘leer van de autoriteit’ ophingen (p. 77). De Nederlandse calvinist Abraham Kuyper (1837-1920) heeft ooit, bij de verlening aan hem van een eredoctoraat in 1898, door de Amerikaanse universiteit van Princeton, daarover wat gastcolleges gegeven. Zijn visie lag opgeslagen in de archieven en hedendaagse Amerikaanse christenextremisten hebben hem opgediept. Zij ijveren nu voor het opheffen van het vrouwenkiesrecht en het instellen van een ‘gezinskiesrecht’. De historicus Han van der Horst schreef er onlangs over, zie hier.
Er is nog een ding waarop ik wil wijzen. In het kader van de ‘joods-christelijke traditie’ is hier alleen aandacht geweest voor de protestantse component. Als het om de in stand houding van de hiërarchische geloofsorde gaat, mag niet de rooms-katholieke systeembouw over het hoofd gezien worden. Zo had je een geleerde Italiaanse dominicaan, filosoof en kosmoloog, Giordano Bruno (1548-1600) die onder meer de ideeën van Copernicus aanhing: niet de aarde maar de zon is het middelpunt van het heelal, wat dan een probleem over de centrale positie van God oplevert. Is dat geen ketterij? Bruno werd vervolgd; hij zocht toen aansluiting bij de calvinisten in Genève, maar die vonden zijn ideeën ook ketters. Het eind van het liedje was dat de Inquisitie in Rome hem ter dood veroordeelde op de brandstapel. Dit behoort allemaal tot de Westerse ‘joods-christelijke traditie’…
Irrationalisme als grondslag van maatschappelijke orde en massabeheersing
In het voorgaande is toegelicht dat er een irrationele basis als grondvest onder de christelijk gedachte maatschappelijke orde geschoven wordt, namelijk een goddelijk gelegitimeerde basis. Het probleem is en blijft de bewijsbaarheid of de onbewijsbaarheid van het bestaan van God. Het is een kwestie van geloven (of niet). Dat levert de irrationaliteit op. We zien die terugkeren in de politieke constructies van de auteurs die als grondleggers worden gezien van de contrarevolutie en de ‘Restauratie’ (het terugbrengen van de gevolgen van de Franse revolutie). Marcuse analyseert de teksten van enkelen van hen. Ik selecteer daaruit de Engelse politicus en filosoof Edmund Burke (1729-1797), grondlegger van het moderne conservatisme en de Franse politicus, filosoof, magistraat Joseph de Maistre (1753-1821).
Gelijktijdig met de Franse revolutie (1789) vormt zich de theorie van de contrarevolutie, schrijft Marcuse (p. 113). Hij verwijst daarbij naar het boek van Burke Réflexions sur la Révolution française (1790). Al snel volgden De Maistre met Considérations sur la France (1796) en de Franse politicus en filosoof Louis de Bonald (1754-1840) met Théorie du Pouvoir politique et religieux dans la Société civile. Deze laatste twee auteurs beïnvloedden de Franse journalist en schrijver Charles Maurras (1868-1952). Hij werd de leider van de nationalistische reactionaire beweging Action Française. Ik noem hem omdat hij als auteur weer doorwerkt in hedendaagse extreemrechtse kringen.
In de staats- en maatschappijfilosofie van de contrarevolutie wordt, aldus Marcuse, voor de eerste keer het type gezags- of autoriteitsleer uitgewerkt, dat vanaf dan steeds heersender wordt: een bewust irrationalistische en traditionalistische gezagsleer (p. 113). Op welke kurk drijft deze ‘filosofie’ volgens Marcuse.
De theorie van de contrarevolutie zet vanaf het begin feodale en kerkelijke groepen op tegen het burgerdom als drager van de revolutie. Tijdens een lange geschiedenis vindt er een functiewisseling plaats doordat ze heersende delen van het burgerdom weet aan te passen. Het begeleidt dat deel van het burgerdom in de afkeer van alle waarden die het in de tijd van de opkomst verkondigde. Dit wordt heel duidelijk, aldus Marcuse, als je kijkt naar wat tegenover de burgerlijke staats- en maatschappijfilosofie staat. De contrarevolutionaire opvatting richt zich tegen de burgerlijke constructie van staat en maatschappij die gebaseerd is op de rationele wil van mensen. De contrarevolutionaire staat en maatschappij zijn daarentegen gebaseerd, middellijk of onmiddellijk, op goddelijke instituties. De staat en maatschappij omspannende gezagsorde is ineens, zoals Marcuse opmerkt, een ‘goddelijke en natuurlijke’ orde van dingen (pp. 113-114).
Dit betekent dat de contrarevolutionaire theorie zich richt tegen elke verbinding van staat en maatschappij met de categorie rede (ratio, kennis, weten) en dus ook met zoiets als ‘verdragstheorie’ (al dan niet van Jean-Jacques Rousseau). Een dergelijke theorie gaat immers uit van het idee dat de maatschappelijke organisatie tot stand komt op grond van de rationele en wilsmatige menselijke ‘planning’. Hier kan je een legitimiteitswisseling onderkennen, want in de contrarevolutionaire theorie is de burgerlijke constitutie van volken nooit het resultaat van een beraadslaging (délibération) (Bonald geciteerd door Marcuse, p. 114). Veeleer heeft God de volken hun organisatievorm op twee manieren gegeven: òf hij laat het kiemen ‘als een plant, òf hij bedient zich van bijzondere mensen (..) die hij de macht toevertrouwt’ (Bonald geciteerd door Marcuse; Bonald zal zich ontpoppen als voorstander van de absolute monarchie). Het doorslaggevende element van de contrarevolutionaire gezagsleer is hier, aldus Marcuse, gegeven: de (theologische-)naturalistische en personalistische grondvesting van het gezag (pp. 114-115). Om te begrijpen over welke legitimiteitswisseling van het gezag het hier gaat, komt Marcuse terug waarop hij eerder had gewezen.
Er is steeds een persoon en een ambt (ofwel: het mogen uitoefenen van een bepaald soort overheidsgezag). Lijfelijk vallen die samen. Het ambt van politieagent wordt door die of die persoon uitgeoefend. In de discussie waarover het hier gaat, zijn er twee routes waarlangs dit gezag verworven wordt. In het ene geval is het niet de (toevallige) persoon, die het gezag van het ambt (politieagent) kan rechtvaardigen, maar de een of andere objectieve orde en het corresponderende wettelijk geheel (zoals het wettelijk stelsel in Nederland; het is altijd uiteindelijk de wet in formele zin die de grondslag van de bevoegdheid levert).
In het andere geval, en daar sluit de legitimiteitswisseling op aan, wordt de heerschappij als door God verleend begrepen. Die kan zijn verleend aan de koning (of de ‘Leider’). Je krijgt dan de lijn: God, koning, onderdaan en tussen koning en onderdaan zitten dan de ambtsdragers. De koning )de ‘leider’) doorstraalt dus de politieke en maatschappelijke orde met het goddelijke. Dit voert aldus Marcuse enerzijds tot het irrationele absolutisme van gezag. Het leidt tot de leer van de ‘onfeilbaarheid van de soeverein’. Anderzijds leidt het tot absolute afwijzing van elke poging om een verandering van een bestaande orde te bewerkstelligen, dat wil zeggen tot traditionalisme (p. 115). Het is dus niet vreemd om op te merken, dat extreemrechtse bewegingen gelet op hun onderbouwingen van ideeën, uit zijn op verwerving van macht om een dergelijk stelsel te actualiseren. Sommigen van de hedendaagse extreemrechtse leiders wanen zich inmiddels al als ‘zonnekoning’, zoals de Hongaarse president Viktor Orbán met zijn extreem dure paleis (zie hier).
Argumentatief zijn onverwachte omkeringen op te merken. Zo citeer Marcuse de Engelse conservatief Burke om het volgende. De goddelijke ordening is tegelijk de ‘natuurlijke’ ordening, en die natuurlijke orde is noodzakelijkerwijs een klassenorde. ‘In iedere maatschappij, die uit verschillende klassen bestaat, moeten enkele klassen noodzakelijk boven staan. De gelijkheidsapostelen veranderen daarom de natuurlijke ordening der dingen’ (Burke geciteerd door Marcuse, p. 116). Op deze manier denken, verleent de theorie van de contrarevolutie een karakter van anti-rationalisme. Dat wordt volgens Marcuse bewust als middel van klassenstrijd gebruikt in de vorm van een beheersingsmiddel van de massa. De insteek hierbij is om zich niet op menselijk inzicht te richten, maar op geloven. En daarvoor is alles geoorloofd om dat aan te boren. Marcuse somt op: vooroordeel, bijgeloof, religie, traditie, want zo leren de reactionairen, dat zijn de wezenlijke tendensen door mensen aangehangen.
Marcuse citeert Burke die een loflied zingt op ‘het vooroordeel als drijfveer voor snellere toepassing in de uren van nood. (..) Vooroordeel maakt dat deugd de levenswijze van mensen wordt. Door geleid vooroordeel wordt de menselijke plicht uiteindelijk een deel van zijn natuur’ (p. 117). Dit alles wordt nog duidelijker bij de Franse contrarevolutionair De Maistre, die uitgaat van het idee dat voor mensen ‘er niets zo belangrijk is als de vooroordelen’. Het zijn ’de belangrijkste elementen en vormt het Palladium van het rijk’ (Palladium, een beeld dat ooit uit de hemel zou zijn gekomen). Zonder dat is er ‘geen cult noch moraal, noch regering’ (De Maistre geciteerd door Marcuse, p. 117).
Ten behoeve van het bijeenhouden van iedere religieuze en politieke ‘vereniging’ geeft De Maistre de aanwijzing: ‘om zijn gedrag te bepalen heeft de mens geen behoefte aan problemen, maar aan geloof. Dat was al bij Burke terug te vinden, die religie de ‘grondslag van de burgerlijke maatschappij noemt’ (Burke geciteerd door Marcuse, p. 118, noot 22). De Maistre meent daarenboven dat de wieg van de mens omgeven moet zijn met dogma’s’ (p. 118). De echte wetgevers hebben geweten waarom zij religie en politiek vervlochten hebben. ‘Op een bepaalde manier zijn burgers gelovigen. En wel op die manier, dat hun trouw verheven is tot geloof, en gehoorzaamheid tot enthousiasme en fanatisme’ (De Maistre geciteerd door Marcuse, p. 118). Maar er is nog een tweede vorm van massabeheersing, ook door hem in gebruik.
Tot die tweede vorm rekent Marcuse het patriottisme, ‘de absolute en algemene spits van de nationale dogma’s, dat wil zeggen van de nuttige vooroordelen’ (De Maistre geciteerd door Marcuse, p. 118). In feite gaat het hier om een anti-rationalistische massabeheersing. Tot het anti-rationalistische taalgebruik behoren ook termen als ‘nationale ziel’ of de ‘raison nationale’, waarop door contrarevolutionairen terug gevallen wordt ‘ (p. 118).
Welke betekenis heeft dit voor de gang van zaken zoals wij die tegen kunnen komen? In een tijd van revolutie kon het volk bijvoorbeeld denken zelf te regeren. Men vindt dat ook in het verleden terug. Steeds lieten mensen allerlei vormen van zelfbestuur ontstaan op lokaal niveau en federale vormen van organisatie ten behoeve van samenwerking op niveau van omvattender bevolkingslagen (kantonnaal, provinciaal, enzovoort). Autoritair-ingestelden van welke soort of komaf ook, zullen dit trachten te blokkeren (burgeroorlog (Spanje), overname van organen (bolsjewisten in Rusland), parlementsverkiezingen (Frankrijk post-mei 68)). In zulke gevallen zal de hele batterij van elementen, die we in het kader van de anti-rationalistische massabeheersing tegenkwamen, ingezet worden. De hedendaagse partijleidster van de VVD zou kunnen zeggen: ‘Ik lieg het u nog een keer uit’.
Marcuse vat het gebruik van het contrarevolutionaire anti-rationalisme als volgt functioneel samen: het teruggeleiden van de beslissende maatschappelijke verhoudingen op het gezag, is het kernelement van de hele theorie van de contrarevolutie (p. 119). De Franse contrarevolutionaire Louis de Bonald was daar duidelijk in : ‘Het eerste middel voor alle kennis is het woord, ontvangen op geloof en zonder onderzoek, en het eerste middel voor instructie is gezag’ . Dit geldt speciaal voor het ‘volk’, dat wil zeggen ‘zij die zuiver mechanische bezigheden hebben en aldoor in een staat van het kind verkeren’, die telt hij (Bonald) – zoals kinderen en vrouwen – tot de klasse van mensen, die vanwege hun natuurlijke ‘zwakte’ helemaal niet actief tot de maatschappij behoren, maar door de maatschappij beschermd moeten worden’ (Bonald geciteerd door Marcuse, p. 120).
‘De rede van het volk, zo gaat Bonald verder: ‘moet begrepen worden als zijnde sentimenten: je moet het dus leiden (diriger) en zijn hart en zijn geest vormen’ (Bonald door Marcuse geciteerd, p. 120).
Extreemrechts en de christelijke, reactionaire wortels in de Westerse maatschappij
Ik verlaat hier het artikel van Marcuse. Ik gaf al aan zijn werk te gebruiken voor het verwijsmateriaal dat hij bijna een eeuw geleden verzameld had. Ik herinner er verder aan dat in de opening geschreven werd over een Europees tijdschrift., dat zich toelegt op de sturing van het publieke debat naar conservatief vaarwater. En niet zomaar conservatief, maar duidelijk van extreemrechts karakter.
De analyse van de onderzoekers Behr en Gianoncelli, verwerkt in het artikel in Le Monde van 4 juli 2025 over dat tijdschrift, leert dat er een afglijden te constateren is naar een reactionaire visie en het illiberalisme. Tevens merken zij op verwijzingen te vinden naar denkers als de Franse Charles Maurras (1868-1952) en naar andere contrarevolutionaire figuren. Dit betekent een aanknopen bij hiërarchische tradities die zich verzetten tegen moderne beginselen van gelijkheid en vrijheid. In het tijdschrift kwamen de onderzoekers auteurs tegen die expliciet een hiërarchisch, inegalitair en antidemocratisch wereldconcept predikten.
Intellectuelen uit de omgeving van het tijdschrift schreven niet lang geleden twee manifesten. De onderzoekers vatten die in hun artikel samen. Ze stralen expliciet bekend extreemrechts gedachtengoed uit: de universiteit is een links bolwerk; het herwaarderen van de christelijke wortels van het Westen; het verdedigen van het traditionele gezin als traditioneel stelsel van de beschaving. Daarbij wordt het nationalisme centraal gesteld. De natie wordt gepresenteerd als het enige legitieme kader van de soevereiniteit, die bedreigt wordt door een multiculturalisme. De immigratie wordt eveneens omschreven als een existentiële bedreiging.
Het christendom wordt gemobiliseerd tegen het liberale universalisme en wordt gebruikt om de sociale hiërarchie te verdedigen. Dit alles is terug te vinden in de analyse van de genoemde auteurs in het artikel in Le Monde. Het weerspiegelt de contrarevolutionaire en christelijke wortels van de reactionairen die Marcuse bestudeerde en over wie hij schreef. Wat Marcuse in het verleden aantrof, blijkt de sokkel waarop het hedendaagse extreemrechts voortbouwt. Het geeft zicht op het maatschappijbeeld van extreemrechtse bewegingen.
Misschien wordt opgemerkt dat al doende het christendom te eenzijdig is benaderd. Men mag evenwel niet vergeten dat die benadering een weergave is van wat in de genoemde literatuur (door Marcuse) werd aangetroffen. En los daarvan was mij al langer opgevallen dat niemand uit de extreemrechts hoek pleit voor een christendom dat bijvoorbeeld bij LeoTolstoy (1828-1910) te vinden is of waar de christenanarchisten het over hebben, inclusief de maatschappelijke orde die dat meebrengt. Wie als christen anders dacht en deed dan voorgeschreven, kon snel rekenen op het oordeel ‘ketter’ waarna men op vervolging en gewisse dood kon rekenen. Denk aan de Duitse theoloog, prediker en revolutionair Thomas Müntzer (1490-1525), die aanvankelijk Luther bewonderde, maar later met hem brak, de Duitse Boerenopstand leidde en dit met onthoofding moest bekopen.
God en christendom wordt op de lijn Luther/Calvijn gebruikt om een autoritaire, inegalitaire maatschappijorde op te bouwen en in stand te houden. Dit vinden we terug bij Marcuse als hij overgaat tot het behandelen van de autoritaire gezagsleer en de contrarevolutie. En die leer en beweging lijkt zich de laatste tientallen jaren te verspreiden als een ‘creeping fascisme’…
Thom Holterman (onder gebruikmaking van Herbert Marcuse’s ‘Studie über Autorität und Familie’ (1936), in: Herbert Marcuse, Ideen zu einer kritischen Theorie der Gesellschaft, Suhrkamp Verlag, Frankfurt a.M., 1969).
- Eerder verschenen bij Libertaire Orde
- Luther/Popper hier online te lezen
– Uitgelichte afbeelding: By Copyright holder: Marcuse family, represented by Harold Marcuse – http://www.marcuse.org/herbert/booksabout.htm, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=233434