Voor de zoveelste keer gedurende deze kabinetsperiode floot de Eerste Kamer het kabinet terug, de laatste keer zoals bekend omdat drie PvdA-senatoren zich niet konden vinden in de beperking van de vrije artsenkeuze zoals die door dit kabinet voorgesteld was.
In plaats van dit feit deemoedig te accepteren werden eerst de senatoren onder zware, alle grondwettelijke principes schendende, druk gezet om a priori akkoord te gaan met nog een te verzinnen aanpassing, en toen dat niet hielp werd er steunend en zuchtend besloten een gewijzigd voorstel weer door de Tweede Kamer en Eerste Kamer te laten gaan, maar als dat ook niet zou lukken het dan maar via een Algemene Maatregel van Bestuur erdoor te jassen.
Eerste Kamervoorzitter Ankie Broekers-Knol (VVD) legt nog eens uit wat daar zo fout aan is:
“Het is een lagere wetgeving, bedoeld voor de uitvoering en niet bedoeld om het hart van een wet te veranderen. Een wet kun je alleen veranderen met een andere wet.” (NOS)
Omgekeerd vertikken twee VVD-ministers het nu om een wèl aangenomen wet met betrekking tot het beperken van topinkomens in de publieke sector tijdig uit te voeren. Misschien is de Eerste Kamervoorzitter wel een der laatste echte liberalen binnen de VVD.
Het waarborgen van democratie heeft vanaf haar geboorte een voortdurende strijd tegen allerlei sluipende krachten en tendenzen die haar trachten te ondermijnen benodigd, zoals ook nu weer duidelijk wordt. Heel veel bestuurders hebben het namelijk niet zo op democratie, zij weten zelf immers het beste hoe het moet en moeten daarbij de belangen van organisaties en bedrijven waarbij zij na hun politieke loopbaan onderdak wensen te vinden behartigen. Een controlerend orgaan is daarbij alleen maar onhandig.
Regelmatig is er in het verleden geklaagd over het feit dat de Eerste Kamer niet het werk van de Tweede Kamer over moest doen, vooral als de Eerste Kamer weer eens niet akkoord ging met een voorgekookt plannetje van willekeurig welke regering. Misschien is er inmiddels echter niet zozeer sprake van het overdoen van het werk van de Tweede Kamer, als wel van het überhaupt doen van het werk dat door de Tweede Kamer gedaan had moeten worden. Dat is namelijk onafhankelijk van de regering bepalen of ze akkoord gaan met wetgeving. Ik hoor u al schamper lachen, want daar is doorgaans inderdaad bijzonder weinig sprake van.
Dat lastige dingetje “trias politica” genaamd is in feite uitgeschakeld door de dames en heren bestuurders. De regering is effectief niet alleen uitvoerende maar ook wetgevende macht, en de regeringsfracties in het parlement zijn verworden tot een verlengstuk van de regering. De enige functie die de meeste Kamerleden vervullen is het opvullen van één der verkregen zetels, nodig voor het realiseren van de bij de verkiezingen vastgestelde stemverhoudingen, iets dat op veel efficiëntere wijze geregeld zou kunnen worden als ‘volksvertegenwoordiging’ alleen nog maar daarom gaat, zoals collega Jeroen van den Heuvel laatst uitlegde.
De voorgekookte plannetjes en uitruilschema’s worden met toenemende verbazing en woede waargenomen door vooral diegenen die op de regeringspartijen gestemd hebben. Dit wordt des te duidelijker als de regeringspartijen in principe nogal verschillende ideologieën aanhangen, zoals nu het geval is/zou moeten zijn, en waarbij vooral de PvdA er bijzonder weinig moeite mee schijnt te hebben de ene na de andere nog resterende fletsrode ideologische kale veer uit te rukken.
Dus dan zijn daar ineens drie senatoren die wèl hun werk doen – waarschijnlijk niet toevalligerwijze omdat hun loopbaan als senator toch al tot een einde kwam – en gelijk is de wereld te klein, zoals Thomas von der Dunk schreef. Vaak gaan er dan ook gelijk stemmen op om de Eerste Kamer maar op te heffen, maar misschien is het niet de Eerste, maar de Tweede Kamer die het eerst in aanmerking zou moeten komen voor opheffing als het gaat om het behoud van volksvertegenwoordigers die zonder last of ruggespraak tot hun oordeel komen.