1. Het woord kapitalisme is afgeleid van de aanduiding kapitalist, de persoon (vrijwel altijd man, toen en nu) die door middel van geld productiemiddelen in handen heeft waaraan hij anderen laat werken.
2. De term die Marx gebruikte voor de maatschappelijke verhouding is Kapital, zo heet zijn opus magnum tenslotte ook, niet “kapitalisme”.
3. De kapitaalsverhouding is niet per decreet af te schaffen. Verandering van de enkele eigendom van de productiemiddelen, naar de staat, levert geen andere maatschappelijke verhouding op, zoals de zich reëel-socialistische noemende staten nog niet zo lang geleden wel meenden te moeten verkondigen.
4. David Graeber (en vast niet alleen hij) stelt het mooi: de kapitaalsverhouding wordt iedere dag door iedereen opnieuw gereproduceerd. Men moet zich voorstellen dat collectief besloten wordt er een einde aan te maken. Ik heb geen zin om op te staan en naar mijn baas te gaan.
5. Voor het kapitaal – nou, vooruit, gemakshalve zal ik toch het woord kapitalisme hanteren, voor het kapitalisme dominant werd was veel nijverheid gebonden aan het huis van de werkenden. Dit is nu nog voorbehouden aan wat we middenstanders noemen, boeren en vaak ook “vrije beroepen” als huisartsen – uitzonderingen op de regel van het bij de baas werken.
6. Arbeidskracht is niet te scheiden van de persoon die arbeid verricht. Dit is een open deur. Maar verkoopt men nog wel arbeidskracht voor werk dat net zo goed afgeschaft kan zijn, stierenstrontstielen zoals ik het ooit heb vertaald maar van het woord bullshit jobs komen we niet meer af.
Excurs
Ik heb slechts drie weken van mijn werkzame leven een bullshit job verricht/bekleed, hoe moet ik het noemen? Het was bij een bank die nu niet meer zo heet, ik denk dat ik de naam nog steeds niet zomaar kan verklappen. Om redenen die mij ontgingen was ik na een gezondheidskeuring en een kringgesprek ter introductie met alle vervangende krachten van die zomer ingedeeld als portier, niet als “administratieve kracht”. Eerst was ik portier op een zekere verdieping.De belangrijkste werkzaamheden van deze portier bestonden er uit in de gaten te houden of er op de wc’s nog voldoende toiletpapier was, of er voldoende zeep in de dispensers zat, of er ergens een gloeilamp was uitgevallen die ik dan diende te vervangen. Als ik nog iets anders te doen had is mij dat inmiddels ontschoten, maar het kwam er op neer dat ik eens per uur de ronde deed bij de wc’s en alle gloeilampen inspecteerde. Hoe heb ik die week volgemaakt…
Daarna werd ik gepromoveerd tot portier van de kelder. Ja, u leest het goed. De chef die mij er deed belanden vroeg of ik een krant bij me had, want er zou veel rustige tijd aan te pas komen. Ik had geen krant. In de pauze ging ik naar de dichtstbijzijnde boekhandel, kocht een thriller van Per Wahlöö die ik al die middag uit had.
De portier van de kelder belde de kantine dat de leverancier van kaas en ham voor de deur stond en of men de waar kwam ophalen. Soms werd er nog iets geleverd. Dat was het.
Het was zulk zwaar werk dat degene die het vast verrichtte een spiegel had gevraagd voor aan het einde van de afrit om te zien wie of wat er aankwam. Ik heb grootmoedig afgezien van het voorrecht er in te kijken. Er kwam nooit iemand.
Was dit een bullshit job? Het is niet het soort nietsigheid dat Graeber beschrijft. Ik vermoed dat dit soort banen nou juist is weggezuiverd als bezuiniging, het levert geen prestige op voor managers.
– Aanbevolen literatuur: het afgebeelde boek van Ernest Claes met het titelverhaal, De nieuwe ambtenaar – nee, geen marxistische klassieker…