Deze ballade, oorspronkelijk getiteld ‘The Poor Cotton Wayver’, werd gepubliceerd tijdens de depressiejaren die volgden op de Napoleontische oorlogen. Ewan MacColl herschreef het lied in de jaren ’50 van de vorige eeuw.
Het lied wijst op één van de schaduwzijden van de Industriële Revolutie, die er o.a. toe leidde dat veel handwevers hun baan kwijtraakten door de opkomst van door stoom aangedreven weefmachines. De wevers vormden weliswaar geen welvarende klasse, maar het thuiswerk was heel wat aantrekkelijker dan de geestdodende fabrieksarbeid in de nieuwe industriële centra. Het werk werd al sinds de Middeleeuwen gereguleerd door goed georganiseerde gilden die ook de prijs van de gemaakte stoffen bepaalden. Ook de arbeids- en leefomstandigheden op het platteland waren een stuk beter dan die in de sterk vervuilde industriesteden.
In 1785 vond Edmund Cartwright een weefmachine uit die kon worden aangedreven door een stoommachine. Met behulp van deze weefmachine konden ongeschoolde jongens drie en een halve lap weven in de tijd die een geschoolde wever met traditionele methoden nodig had om er slechts één te weven.
De situatie werd nog verergerd door de diepe economische recessie als gevolg van de oorlog van Groot-Brittannië met Frankrijk en tegen 1807 profiteerden fabrikanten hiervan door wanhopige handwevers werk aan te bieden tegen hongerlonen. In mei 1808 was het gemiddelde loon voor een 80-urige(!) werkweek gedaald tot ongeveer 8 shilling.
Toen het parlement het verzoek een minimumloon in te stellen afwees, brak de pleuris uit. De regering probeerde met harde hand de orde te herstellen, maar de wevers hadden de publieke opinie aan hun zijde en fabrikanten en regering zagen zich uiteindelijk gedwongen een compromis te sluiten met de opstandige wevers. In juli kregen de wevers een loonsverhoging toegekend van 20%, maar dat bleek uiteindelijk een Pyrrusoverwinning te zijn. Al snel daalden de lonen in de ten dode opgeschreven industrie weer.
I’m a four loom weaver, as many a man knows
I’ve nowt to eat and I’ve worn out m’ clothes
M’ clogs are all broken, and stockings I’ve none
Thee’d hardly gi’s tuppence for all I’ve gotten on
Old Billy O’ Bent, he were telling us long
We mayn’t had better times if I’d nobbut held m’ tongue
Well, I held m’ tongue til I near lost m’ breath
And I feel in m’ hear that I’II soon clem to death
I’m a four loom weaver, as many a man knows
I’ve nowt to eat and I’ve worn out m’ clothes
Old Billy were right, but he ne’er were clemmed
He ne’er picked o’er in his liie
We held out for six weeks, thought each day were the last
We tarried and shifted til we were quite fast
We lived upon nettles while nettles were good
And Waterloo Porridge were best to us (as) food
Our Margaret declares, if hoo’d clothes to put on
Hoo’d go up t’ London and see the great man
And if things didn’ alter when there hoo’d been
Hoo’ swears hoo’d fight til there blood up to th’ e’en
I’m a four loom weaver as many a man knows
I’ve nowt to eat and I’ve worn out m’ clothes
Stockings I’ve none, nor looms to weave on
I’ve woven m’sen to far end
Uitgelichte afbeelding: By švabo – Own work, CC BY-SA 3.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=5102137