Tot mijn verrassing is de afbeelding wel “een scène” uit Novecento van Bertolucci maar er is niet met een kleurenfilter in de film gewerkt of iets dergelijks. Het tafereel, in de dagen van de film en ook daarna nog een geliefd affiche, is een schilderij in uiterst realistische stijl van Giuseppe Pelizza da Volpedo, Il quarto stato. Ik zal bekennen dat ik dit niet wist, ook al kwamen de figuren mij niet bekend voor uit de film, maar zo hoort het: de arbeidersklasse, de vierde stand, bestaat niet uit individuen maar uit personen, die in de afbeelding bijeenkomen om hun recht te halen, zullen wij denken.
Bertolucci, Pasolini, Tanner, het zijn de eerste namen die mij te binnen schieten van filmers van “links” die de bioscoop haalden alsof het zo maar kon. En het kon. Er zijn nog steeds bioscopen, maar is er nog een vanzelfsprekend populaire cinematografie van de linkerzijde?
Er is een tijd geweest dat het socialistische streven onlosmakelijk verbonden was met esthetiek. Onderdrukking, uitbuiting, armoede zijn eenvoudigweg lelijk. De overwinning op die lelijkheid is een esthetisch ideaal. Er waren hoogtijdagen van de verbinding tussen streven naar schoonheid en socialisme, een esthetisch ideaal is er steeds geweest. En het is verdampt, zoals het socialisme als streven verdampt is.
Voor mijn gevoel is het wegwuiven van het esthetisch ideaal van het socialisme ideologisch (“intellectueel”) voorbereid of begeleid door het grote verhaal over een Beschavingsoffensief dat ergens rond 1900 rondwaarde. Wie het offensief voerde, waartoe en waarom is mij nooit duidelijk geworden. Er sprak een Monique-Burgerachtig dédain uit over de arbeidersbeweging en het socialistisch streven – eigenlijk tegen hun zin en wil werd de Vierde Stand gedwongen tot beschaving door middel van een offensief. Wat mij betreft is dit de weerspiegeling van de Veronica/RTL-samenleving op de geschiedenis van de omhoogstrevende klasse. Een hele geschiedenis, van Shelley via William Morris, Herman Gorter, DADA, de Stijl, het surrealisme (dit is godzijdank uiteraard geen uitputtende opsomming) werd bijeengeveegd tot een offensief ter beschaving van de mensen van wie we dezer dagen kunnen vaststellen: opgegeven, als producent en spoedig ook als consument. Dit is voorbij de lelijkheid. Het is zelfs de morele slechtheid voorbij omdat de minder-dan-middelmatigen die dit alles uitvoeren de lesjes uit hun miserabele managementboekjes uitleven.
Ik zou willen dat ik een mooi perspectief voor de toekomst zou kunnen schetsen. Ik denk aan een kwatrijn van een ooit gelezen, bewerkt, vertaald en hertaald Perzisch dichter en zie een meute van door Veronica en De Telegraaf bijgelichte diepdenkers voor mij die klaarstaan desnoods anderhalf miljard mensen uit te moorden.
In ’t wisselvallig licht der maan
belooft het lot geen morgenrood
drink in de sluier van haar glans:
Eens rukt ons uit haar schijn de dood