Joegoslavië bestaat niet meer. De economie van het land had een uniek kenmerk in de vorm van arbeiderszelfbestuur in bedrijven. De grootschalige opzet en de lange duur ervan vormt een leerzaam experiment, vooral voor links. Branko Milanović, econoom die wereldfaam vergaarde met zijn olifantgrafiek over inkomensverdeling, groeide in het land op, studeerde er en schreef aan de universiteit van Belgrado zijn dissertatie over inkomensverdeling in Joegoslavië. Hij heeft met andere woorden in ieder geval veel praktische en theoretische kennis van het systeem. Hij heeft een aantal minpunten (en een enkel pluspunt) ervan op een rij gezet.
Nadelen
Het eerste minpunt had te maken met de wijze van maximalisering in het midden- en kleinbedrijf. De output van bedrijven was zodanig gemaximaliseerd dat het loon zo hoog mogelijk was voor de werknemers. Dat is vanzelfsprekend vanuit werknemersoogpunt. Een gevolg was dat in tegenstelling tot kapitalistische ondernemingen vergroting van output geen prioriteit had. Dat leidde er op zijn beurt toe dat werkgelegenheid in geringe mate toenam. De praktijk in Joegoslavië liet zien dat het werkloosheidcijfer in de jaren 70 en 80 continu rond de 10 procent schommelde, ondanks massale emigratie van arbeiders naar Duitsland. Als noodmaatregel nam de regering in de jaren tachtig een wet aan die de bedrijven verplichtte 2 procent nieuwe werknemers per jaar aan te nemen. Was zo’n algemene maatregel verstandig? Die neemt natuurlijk de mogelijkheden van afzonderlijke bedrijven om dat doordacht te doen met het oog op de afzetmogelijkheden niet in overweging.
Een tweede probleem was dat tussen bedrijven de lonen nogal uiteen konden lopen, zelfs voor hetzelfde soort werk. De hoogte van lonen hing samen met de kapitaalintensiteit van economische sectoren. Arbeiders in bedrijven met hoge kapitaalintensiteit, zoals in de energiesector, hadden aanmerkelijk hogere lonen dan die in de textielbranche. En daar bedrijven als gevolg van hun maximalisatiestrategie niet geneigd waren om personeel aan te nemen, was het uiterst lastig om van baan te veranderen.
Een derde euvel betrof het ‘sociale’ eigendom van bedrijfskapitaal. Het kon niet worden verkocht aan derden. Dit leidde tot desinvestering (hetzelfde probleem is aanwezig bij de bekende Mondragon coöperatie in Baskenland). Wanneer arbeiders moesten beslissen welk deel van de netto-opbrengst ze wilden besteden aan investeringen versus loonsverhogingen, tendeerden ze te kiezen voor het laatste. De keuze was niet alleen een kortetermijnoverweging – desinvestering leidt in de toekomst tot beperktere loonsverhogingen – maar was ook ‘kapitalistisch’. Het extra geld van de loonsverhoging kon men bijvoorbeeld investeren in eigen huizen, wat op langere termijn weer voordelig was.
Specifiek Joegoslavië
In andere landen zullen natuurlijk andere politieke condities gelden dan in voormalig Joegoslavië. De macht – en corruptie – van de communistische partij speelde een belangrijke rol in het systeem. Topposities in bedrijven waren weggelegd voor leden van de Joegoslavische nomenklatoera (ons-kent-ons elite). Vaak waren deze geparachuteerde leden niet eens gekwalificeerd voor hun jobs. Een welbekend voorbeeld ervan betrof Slobodan Milosević – hij stond later terecht voor het Joegoslavië-tribunaal in Den Haag op verdenking van oorlogsmisdaden – die hoofd werd van een van de grootste Joegoslavische banken. Deze schurk was afgestudeerd in rechten.
Daarnaast was Joegoslavië een confederatie. Wat als implicatie had dat iedere deelrepubliek zoveel mogelijk macht naar zich toe probeerde te trekken. En iedere deelrepubliek had grotendeels zijn eigen nomenklatoera – dit geeft trouwens een goeddeels passende verklaring voor het uiteenvallen van Joegoslavië. De opdeling ging zo ver dat beweging van kapitaal binnen het land ernstige restricties kende en dat zelfs goederenverkeer op de Joegoslavische markt niet altijd soepel verliep. Zo’n setting was evenmin gunstig voor arbeidsmobiliteit.
Ten slotte was er een belangrijk pluspunt. De arbeiders hadden er veel meer zeggenschap en rechten dan die in bedrijven in kapitalistische landen.
Hosanna
Een belangrijk motief om Milanović’ verhaal weer te geven heeft te maken met ‘Wat is het alternatief van links’, een vraag die Yanis Varoufakis heeft geprobeerd te beantwoorden in zijn utopie Another Now. In Overpeinzing naar aanleiding van Varoufakis’ utopie heb ik aan zijn idee en aan denkbeelden van Thomas Piketty, Milanović en Joseph Stiglitz aandacht besteed. Opmerkelijk is dat Varoufakis en Piketty een vorm van arbeiderszelfbestuur als mogelijkheid opperen. Ook een andere befaamde econoom, Dani Rodrik, bekend van zijn trilemma met betrekking tot mondiale vrijhandel, nationale soevereiniteit en democratie (zie bijvoorbeeld De Globaliseringsparadox van Rodrik (1) en (2)) noemt deze optie in een recent artikel. Arbeiderszelfbestuur staat met andere woorden in de spotlights. Dan is het zaak ervaringen te (her)evalueren en niet voortijdig op hosanna te hopen. Gelukkig bood Joegoslavië die ervaringen op grote schaal.
Naar aanleiding van onder andere Milanković’ kritiek zou ik zeggen: arbeiderszelfbestuur op grote schaal is een dwaalspoor voor links. Een en ander wil natuurlijk niet zeggen dat coöperaties in bepaalde situaties niet prima zouden kunnen functioneren. Doch het gaat om het algemene beeld en hoe hard het ook is, linkse illusies dienen te worden doorgeprikt. Zoals ik eerder in Arthur Scargill of wat niet te doen betoogde dat behoud van specifiek werk, bijvoorbeeld mijnbouw, geen optie voor een linkse agenda is.