In feite is Duitsland, nog meer dan Nederland, een land met nauwelijks een parlementaire oppositie.
Die situatie is een naoorlogse verworvenheid. Eerst werd de lat bij vijf procent van de stemmen gelegd. Wie daaronder bleef kon niet de volksvertegenwoordiging betreden. Vervolgens werd de communistische partij eenvoudigweg verboden. En om helemaal zeker te zijn werd ook de noodtoestandswetgeving doorgevoerd.
Tot 1969 had de Duitse Bondsrepubliek een nazi als kanselier. Je hoort het dezer dagen niet meer zeggen want het dient vergeten te zijn.
Zoals de gebondenheid van Merkel aan de kolenwinning, de dieselzwendel en de autoindustrie liever over het rookomgeven hoofd gezien wordt. De Duitse hoofdschuld aan het wurgen van Griekenland, met knechtje Dijsselbloem als executeur testamentair, hoeven we ook niet te kennen, mees, Griekenland is gesmoord in het racistische vertoog over luiheid en pensionering op middelbare leeftijd etcetera. “Ons geld terug!”
Vooral in Nederland heeft men het graag over dat “wir schaffen das”. Wat het precies heeft mogen betekenen hoeft niet uitgelegd te worden. Het kletsverhaal over de “massaverkrachting in Keulen” van de nieuwjaarsnacht 2016 raken we ook niet meer kwijt tenslotte.
Dat er tussen christen- en sociaal-democraten geen noemenswaardig verschil te ontwaren is zal laatstgenoemden niet weerhouden de virtuele oppositie in te gaan. Om te voorkomen dat de nazi’s de grootste oppositiepartij worden.
Ik kijk naar de electorale kaart – AfD heeft de grootste aanhang in het door bruinkoolwinning verwoeste gebied in het zuidoosten van Oost-Duitsland, waar ook de inheemse, niet-“Germaanse”, Sorben wonen. AfD is sterk voor het voortzetten van bruinkoolwinning. Dus ook op dit punt zal de club geen oppositie zijn.
Dat alles gewoon doorgaat, dat is juist de catastrofe, om maar weer een cultuurmarxistisch citaat te laten vallen.
(Toch aardig dat onder dat woord voor iets niet-bestaands vooralsnog een kringeltje komt).