De dood van Jean-Luc Godard: denken op zijn Frans dankzij de film

Parijs was het helemaal zo vlak na de oorlog.

Iedereen die drie regels kon rijmen of rode en blauwe verf graag tegelijk op een doek smeerde, trok daarheen. Remco Campert, Hugo Claus, Karel Appel, Simon Vinkenoog. Waarom dan wel, voor wie?

Voor schrijvers en denkers Camus, Sartre en Simone de Beauvoir, chansonnière Edith Piaf, filmgodin Simone Signoret, Picasso, kunstpaus Malraux, en de enige echte mimekunstenaar Marcel Marceau – en allerlei communisten zoals de dichter Aragon en zelfs homo’s als André Gide of een bisexueel als Jean Cocteau – alles was daar dat wij niet hadden. Onze eigen Joris Ivens trouwde met Franse filmmaakster Marceline Rozenberg, Joods ook nog, en woonde later lang in Parijs.

De stad had de oorlog goed doorstaan, net als al die schilders, acteurs, denkers en dichters… alles ging daar maar door. En toen snorden onvermijdelijk ook de camera’s zachtjes weer… maar anders, échter en in handen van jonge mensen. De cinema verité – de ware film – stak de kop op, na eerst nog even de film noir – de sombere film. Onder de term ‘Nouvelle Vague’ werd de stroming nog bekender.

‘Film noir’was inderdaad wat donkertjes en dat konden Godard en zijn vrienden beter. Zij lieten zich ook graag inspireren door de Italianen, die net een slagje voor lagen, zoals een film over de armsten liet zien, zoals Ladri di biciclette, Fietsendieven uit 1948 van Vittorio de Sica. Die deden aan neorealisme. Materiaal genoeg – Italië had heel wat meer over zich heen gekregen dan Frankrijk.

Het is onvermijdelijk een lijstje van films te vermelden – maar dan wel met hun effect.

– Cléo de cinq à sept – Cléo van vijf tot zeven – van Agnes Varda uit 1961, Portret van een vrouw – met man en minnaar – die twee uur moet wachten op de uitslag van een ernstig medisch onderzoek. Totaal on-Amerikaans en een prima manier van het zichtbaar maken van iemands innerlijk leven. Groot succes, ook in Nederland.

– À bout de souffle – Buiten adem – van JL Godard uit 1960. Eigenlijk een actiefilm, met action man Jean-Pierre Belmondo – ex-bokser met bokserslippen – als crimineel die probeert de Amerikaanse Jean Seberg te versieren maar door de politie wordt neergeschoten. Grootste internationale succes uit die filmschool.

– Ascenseur pour l’échafaud – Lift naar het schavot – van Louis Malle uit 1958, met fantastische originele cool jazz van de beroemde zwarte trompettist Miles Davis, die toen in Parijs woonde. Voor veel buitenlanders de doorbraak van Jeanne Moreau – die was als iets jongere godin dan Simone Signoret, die niet zong, vanaf dat moment niet meer uit het artistieke Europese universum verdween, als actrice en zangeres. Ze speelde ook in Antonioni’s La Notte (De Nacht, 1961) en in Truffauts Jules et Jim (1962) en ze zong een duet met Yves Duteil, L’Adolescente in 1979 – in heel Europa succesvol.


– Les Quatre Cent Coups – De vierhonderd klappen – François Truffaut uit 1959 waarmee Jeanne_Pierre Léauds carrière al op zijn 14de werd gelanceerd. Coming-of-age film van puber in Parijs, die ontdekt hoe zijn moeder en vader allebei overspelen. Volgens velen meest succesvolle nouvelle-vagueproduct.


– Le Samouraï – De Samoerai – Jean-Pierre Melville uit 1967, als internationale doorbraak van topacteur en mooie jongen Alain Delon als autodief en huurmoordenaar. Niet echt maatschappijkritisch, maar wel superspannend en on-Amerikaans. Delon maakte eerder wel de succesvolle ‘Rocco i sui fratelli’, ‘Rocco en zijn broers’ van Luchino Visconti uit 1960 over arme, slecht opgeleide Italiaanse broers die naar de grote stad Milaan trekken.

Natuurlijk zijn er nog vele tientallen prachtige Parijse films uit de jaren ’60 en ook ’70 van daarna – maar nooit meer met die frisse intensiteit en echtheid. Ik noem nog ‘Hiroshima mon amour’ van Alain Resnais – die achtereen vier topfilms maakte. Of ‘Les parapluies de Cherbourg’ – van Jacques Demy uit 1964 – vriendelijk, amusant, maar waar musicals verschijnen, auteursfilms verdwijnen… Toen was het hoogtepunt voorbij.

De Amerikanen hadden een deukje opgelopen, maar sloegen op hun manier terug met films als ‘The Longest Day’ 1961, of ‘Cleopatra‘ 1963, film-musicals als ‘My Fair Lady’ 1964, ‘The Sound of Music‘ 1965 of ‘Dr Dolittle‘ 1967. In 1968 kwam dan de ‘Parijse beroerte’, de studentenopstand tegen president De Gaulle met mensen als Daniel Cohn-Bendit. De Franse filmmakers snapten het opeens niet meer, de jonge regisseurs hadden hun kruit al verschoten.

En Frankrijk nu? De Franse film? Feel good, burgerlijkheid, in een maatschappij vol rechts en extreem rechts. Niemand neemt Parijs meer serieus. Hollywood, Amazon, Netflix, Disney – het Amerikaanse geld heeft ons allemaal platgewalst.

– Uitgelichte afbeelding: Door Société Nouvelle de Cinématographie (SNC) – Extracted from original poster, Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=71193359