Anarchistische teksten 2: De bergrede

De teksten die geordend zijn als De bergrede, het evangelie binnen het evangelie, gelden als de basistekst voor het christen-anarchisme.
Stel u een warme dag voor in Palestina, ze hadden daar al eerder 40 graden zo’n 25 jaar geleden.
Waarom deze tekst verder nu? Ik probeer voor deze beoogde serie de tijdsvolgorde aan te houden, of het lukt is een vraag. Maar na Laozi is het Mattheüsevangelie, 2e eeuw, zeker aansluitend wat ouderdom betreft.
De vertaling is de Leidse, de “moderne” van ruim een eeuw geleden, de voorkeursvertaling van de modernistische christen-anarchisten in Nederland.

Mattheüs 5

1 Toen Jezus de scharen zag, beklom hij den berg, en toen hij zich had neergezet, kwamen zijn leerlingen tot hem.
2 Nu opende hij den mond en leerde hun aldus:
3 Zalig de geestelijk armen; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
4 Zalig de treurenden; want zij zullen vertroost worden.
5 Zalig de zachtmoedigen; want zij zullen het aardrijk beerven.
6 Zalig de hongerenden en dorstenden naar de gerechtigheid; want zij zullen verzadigd worden.
7 Zalig de barmhartigen; want hun zal barmhartigheid bewezen worden.
8 Zalig de reinen van hart; want zij zullen God zien.
9 Zalig de vredestichters; want zij zullen kinderen Gods genoemd worden.
10 Zalig zij die om hun godsvrucht vervolgd worden; want hunner is het Koninkrijk der hemelen.
11 Zalig zijt gij wanneer men om mijnentwil u smaadt, vervolgt en allerlei valse beschuldigingen tegen u inbrengt.
12 Verheugt en verblijdt u; want uw loon is groot in de hemelen; zo toch heeft men de profeten die voor u geleefd hebben vervolgd.
13 Gij zijt het zout der aarde: maar wanneer het zout smakeloos is geworden, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer voor dan om weggeworpen en door de mensen vertreden te worden.
14 Gij zijt het licht der wereld. Een stad die boven op een berg ligt kan niet verborgen zijn.
15 Ook steekt men geen lamp aan en zet die onder een koornmaat, maar men zet haar op een luchter; dan schijnt ze voor allen die in het huis zijn.
16 Schijne zo uw licht voor de mensen; opdat zij uw goede werken zien en uw Vader die in de hemelen is verheerlijken.
17 Meent niet dat ik gekomen ben om Wet en Profeten af te breken; ik ben niet gekomen om af te breken, maar om aan te vullen.
18 Want voorwaar, ik zeg u, voordat hemel en aarde vergaan zijn zal niet een jota of tittel vergaan uit de Wet, neen, niet voordat het einde aller dingen daar is.
19 Wie dan een dezer minste geboden afschaft en in dien geest de mensen onderwijst zal de minste heten in het Koninkrijk der hemelen; maar wie ze volbrengt en anderen voorhoudt, die zal groot heten in het Koninkrijk der hemelen.
20 Want ik zeg u, dat, indien uw gerechtigheid niet overvloediger is dan die der schriftgeleerden en Farizeen, gij het Koninkrijk der hemelen niet zult ingaan.
21 Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan en dat hij die doodslaat zal veroordeeld worden door het gericht.
22 Maar ik zeg u dat ieder die op zijn broeder toornig wordt een vonnis van het gericht heeft verdiend, en dat wie tot zijn broeder Leeghoofd! zegt voor den Groten Raad moet komen, en dat wie Dwaas! zegt het hellevuur verdient.
23 Wanneer gij dan uw gave naar het altaar brengt en het u daar tebinnenschiet dat uw broeder iets tegen u heeft,
24 laat dan uw gave daar liggen voor het altaar, ga u eerst met uw broeder verzoenen en kom dan uw gave brengen.
25 Haast u welwillend te zijn voor uw tegenpartij, terwijl gij nog met hem onderweg zijt; anders levert uw tegenpartij u wellicht aan den rechter over, de rechter aan den gerechtsdienaar, en wordt gij in de gevangenis geworpen.
26 Waarlijk, ik zeg u, gij komt er niet uit voordat gij den laatsten penning betaald hebt.
27 Gij hebt gehoord dat gezegd is: Gij zult geen overspel doen.
28 Maar ik zeg u dat ieder die met begerige ogen een vrouw aanziet reeds in zijn hart overspel met haar bedreven heeft.
29 Indien uw rechteroog u ten valstrik is, ruk het uit en werp het weg; beter dat een uwer leden teloorgaat dan dat uw gehele lichaam in de hel geworpen wordt.
30 En als uw rechterhand u ten valstrik is, kap ze af en werp ze weg; beter dat een uwer leden teloorgaat dan dat uw gehele lichaam ter helle vaart.
31 Ook is gezegd: Wie zijn vrouw verstoot geve haar een scheidbrief.
32 Maar ik zeg u: ieder die zijn vrouw verstoot, tenzij wegens hoererij, maakt dat zij overspel pleegt, en wie de verstotene huwt pleegt overspel.
33 Voorts hebt gij gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult geen valsen eed doen, maar den Heer uw eeden houden.
34 Maar ik zeg u volstrekt niet te zweren, noch bij den hemel want hij is Gods troon,
35 noch bij de aarde want zij is zijn voetbank, noch bij Jeruzalem want het is de stad des groten Konings;
36 zweer ook bij uw hoofd niet; want gij kunt niet een haar wit of zwart maken.
37 Uw woord zij: Ja, ja, neen, neen; wat daar bovenuitgaat is uit den Boze.
38 Gij hebt gehoord dat gezegd is: Oog om oog, en tand om tand.
39 Maar ik zeg u den boze niet te weerstaan; maar wie u op de rechterwang slaat, keer hem ook de andere toe;
40 en als iemand u voor het gerecht daagt om uw onderkleed te krijgen, laat hem het bovenkleed er bij;
41 prest iemand u voor een mijl, ga twee met hem mee.
42 Geef aan wie u iets verzoekt en keer u niet af van wie u iets te leen vraagt.
43 Gij hebt gehoord dat gezegd is: Gij zult uw naaste liefhebben en uw vijand haten.
44 Maar ik zeg u: Hebt uw vijanden lief en bidt voor uw vervolgers;
45 opdat gij zonen van uw Vader in de hemelen zijn moogt; want Hij doet zijn zon opgaan over bozen en goeden en geeft regen over rechtschapenen en goddelozen.
46 Immers, indien gij liefhebt wie u liefhebben, welke aanspraak op loon hebt gij? Doen ook de tollenaars niet hetzelfde?
47 En indien gij alleen uw broeders groet, wat bijzonders doet gij dan? Doen ook de heidenen niet hetzelfde?
48 Weest gij dan volmaakt, zoals uw hemelse Vader volmaakt is.

Mattheüs 6

1 Zorgt er voor uw goede werken niet te doen voor de mensen om in het oog te vallen; anders hebt gij geen aanspraak op loon bij uw Vader in de hemelen.
2 Wanneer gij dus aalmoezen geeft, bazuin het niet voor u uit, zoals de huichelaars in de synagogen en op straat doen om door de mensen geprezen te worden; voorwaar, ik zeg u, daarmee hebben zij hun loon al ontvangen.
3 Maar gij, wanneer gij aalmoezen geeft, dan wete uw linkerhand niet wat uw rechter doet;
4 opdat uw aalmoes verborgen blijve. En uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden.
5 En wanneer gij bidt, moet gij niet zijn als de huichelaars; want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden om den mensen in het oog te vallen. Voorwaar, ik zeg u, zij hebben hun loon al ontvangen.
6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit de deur en bid dan tot uw Vader, die in het verborgene is, en uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden.
7 Wanneer gij bidt, zult gij geen woordenvloed gebruiken, zoals de heidenen doen; die toch menen door hun breedsprakigheid verhoord te worden.
8 Weest hun dan niet gelijk; want uw Vader weet wat gij behoeft voordat gij Hem bidt.
9 Gij dan bidt aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijt! Geheiligd worde uw naam;
10 kome uw Koninkrijk; uw wil worde volbracht, gelijk in den hemel zo ook op aarde.
11 Geef ons heden ons brood voor morgen.
12 Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij onzen schuldenaren vergeven hebben.
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Boze.
14 Want indien gij den mensen hun misslagen vergeeft, zal ook uw hemelse Vader u vergeven;
15 maar indien gij den mensen niet vergeeft, zal uw Vader ook u uw misslagen niet vergeven.
16 Wanneer gij vast, zet geen somber gezicht, zoals de huichelaars; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar om den mensen te tonen dat zij vasten. Voorwaar, ik zeg u, zij hebben hun loon ontvangen.
17 Maar gij, als gij vast, doe olie op uw hoofd en was uw aangezicht;
18 opdat de mensen niet bemerken dat gij vast, maar uw Vader, die in het verborgene is. En uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden.
19 Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest vernielen en dieven inbreken en stelen.
20 Maar verzamelt u schatten in den hemel, waar mot noch roest vernielt en dieven inbreken noch stelen.
21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
22 Het oog is de lamp van het lichaam. Is dus uw oog gezond, dan is uw gehele lichaam verlicht;
23 maar is het ziek, dan is uw gehele lichaam in het duister. Indien dan uw inwendig licht verduisterd is, hoe groot moet die duisternis zijn!
24 Niemand kan twee heren dienen; want hij moet of den enen haten en den anderen liefhebben, of den enen aanhangen en den anderen minachten. Gij kunt niet God dienen en den Mammon.
25 Daarom zeg ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten of drinken, noch voor uw lichaam, waarmee gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam dan de kleding?
26 Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien noch maaien en zamelen niet in schuren op, en uw hemelse Vader voedt ze. Zijt gij niet veel meer waard?
27 Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen?
28 En wat zijt gij bezorgd voor kleding! Let er op, hoe de lelien des velds wassen: zij arbeiden noch spinnen,
29 en ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn luister niet gekleed was als een van deze.
30 Indien dan God het gras des velds, dat er heden nog is en morgen in den oven geworpen wordt, zo kleedt, zal Hij het u niet veeleer doen, kleingelovigen?
31 Zegt dan niet in uw bezorgdheid: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden?
32 Want naar dat alles zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet wel dat gij dat alles nodig hebt.
33 Zoekt eerst zijn Koninkrijk en de gerechtigheid die Hem behaagt, en dat alles zal als een toegift u geschonken worden.
34 Weest dan niet bezorgd voor morgen; morgen mag voor zichzelf zorgen! Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen plagen.

Mattheüs 7

1 Oordeelt niet; opdat gij niet geoordeeld wordt.
2 Want naar het oordeel dat gij velt zult gij geoordeeld worden; met de maat waarmee gij meet zal u toegemeten worden.
3 Wat ziet gij den splinter in het oog van uw broeder en bemerkt den balk in uw eigen oog niet!
4 Of hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Sta mij toe den splinter uit uw oog te halen terwijl in uw oog een balk is?
5 Huichelaar, verwijder eerst uit uw oog den balk; dan zult gij scherp genoeg zien om den splinter uit uws broeders oog te halen.
6 Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw paarlen niet voor de zwijnen; zij mochten ze eens met hun poten vertrappen, zich omkeren en u verscheuren.
7 Bidt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden; klopt, en u zal opengedaan worden.
8 Want ieder die bidt ontvangt, wie zoekt vindt, hem die aanklopt wordt opengedaan.
9 Of welk mens is er onder u wien zijn zoon brood vraagt, die hem een steen zou geven?
10 Of die, als hij hem een vis vraagt, een slang zou geven?
11 Indien dan gij, zondige mensen, goede gaven weet te geven aan uw kinderen, hoeveel te meer zal uw hemelse Vader het goede geven aan hen die er Hem om vragen.
12 Alwat gij dus wilt dat de mensen u doet, doet gij hun desgelijks; want dat is Wet en Profeten.
13 Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort en breed de weg die naar het verderf leidt, en velen gaan daardoor in;
14 maar eng is de poort en smal de weg die naar het leven leidt, en weinigen vinden hem.
15 Wacht u voor de valse profeten, die in schaapsklederen tot u komen, maar inwendig roofgierige wolven zijn.
16 Aan hun vruchten zult gij hen kennen. Men plukt toch van doornstruiken geen druiven, van distelen geen vijgen?
17 Zo ook draagt elke gezonde boom goede en een zieke boom slechte vruchten.
18 Een gezonde boom kan geen slechte vruchten dragen, noch een zieke boom goede.
19 Iedere boom die geen goede vruchten draagt wordt omgehouwen en in het vuur geworpen.
20 Dus zult gij ze kennen aan hun vruchten.
21 Niet ieder die tot mij zegt: Heere, Heere! zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar hij die den wil van mijn Vader in de hemelen volbrengt.
22 Velen zullen te dien dage tot mij zeggen: Heere, Heere, hebben wij niet met uw naam geprofeteerd, met uw naam duivelen uitgeworpen, met uw naam vele wonderen gedaan?
23 En dan zal ik hun verklaren: Ik heb u nooit gekend; gaat weg van mij, gij die tegen de wet zondigt.
24 Een ieder dan die deze mijn woorden hoort en daarnaar zich gedraagt is te vergelijken met een verstandig man, die zijn huis op een rots bouwde.
25 Toen de regen neerviel, de stortvloeden kwamen, de winden bliezen en tegen dat huis aanstormden, viel het niet; want het was op de rots gegrondvest.
26 Maar ieder die deze mijn woorden hoort en zich niet daarnaar gedraagt is te vergelijken met een dwazen man, die zijn huis op het zand bouwde.
27 Toen de regen neerviel, de stortvloeden kwamen, de winden bliezen en tegen dat huis aansloegen, viel het en was zijn val groot.
28 Toen Jezus deze rede had teneinde gebracht, stonden de scharen versteld over zijn leer;
29 want hij leerde hun als een man van gezag, en niet als hun schriftgeleerden.

– Enkele varianten van deze onderwijzingen uit het Lukasevangelie, hoofdstuk 7:

20b Zalig gij armen; want uwer is het Koninkrijk Gods.
21 Zalig gij die nu honger lijdt; want gij zult verzadigd worden. Zalig gij die nu weent; want gij zult lachen.
22 Zalig zijt gij wanneer de mensen u haten, wanneer zij u om den Mensenzoon afsnijden en smaden, en uw naam als een onheilspellenden niet willen horen.

Het Onze Vader, Lukas 11:

2b Wanneer gij bidt, zegt: Vader, geheiligd worde uw naam; kome uw Koninkrijk;
3 geef ons elken dag ons brood voor den volgenden;
4 en vergeef ons onze zonden; want ook wij vergeven ieder die zich tegen ons aan iets schuldig gemaakt heeft; en leid ons niet in verzoeking.

– Afbeelding: Carl-Joseph Begas (1820), Publiek domein