Walvisherinneringen van een duinsluiper

Voor mij als kind was het een ongelooflijk lange wandeling, van het huisje aan de duinrand naar het strand. Eindeloos. Het waren nog tijden waarin je niet van de paden mocht komen (het mag nog steeds niet, tenzij je bramen plukt) in het duin. Het land was vergeven van de mijnen, evenals de zee voor de kust. Ook waren er nog bunkers, die je vooral niet moest betreden.

“Nog twee kluften”, zei een langslopende dorpeling. Wij, niet uit de streek, interpreteerden dit als “twee duintoppen”, het was flink klimmen voor een laaglander.
Het had zoveel indruk gemaakt dat ik het nog eens vertelde aan ongeveer het enige leuke meisje van mijn studie, een echte Noordhollandse. “In mijn streek is een kluft juist het dal tussen twee heuvels,” zei zij. Maar ik wist zeker dat het een duintop was. Tot ik besefte dat het niet klopte. Ik schaam mij nog tegenover M. die spoedig daarna uit mijn leven verdween al was er geen verband.

Voorbij de kluften was het strand. Het is niet te geloven maar dit was rustig. Naar verhouding is het dat nog steeds, maar alleen zul je er nooit meer zijn. Alleen, zonder andere mensen bedoel ik.
In het heldere voorzeetje zag je visjes, krabben en zeesterren zwemmen. Sindsdien is de zee een stuk minder helder geworden, ik heb wel eens gelijk op met een krab gezwommen een paar jaar geleden, beiden op weg terug naar het strand, de krab beter opgewassen tegen de getijgolven dan ik. Maar meestal zie je ze niet meer in het water en is een voor beide partijen pijnlijke ontmoeting mogelijk.

Regelmatig lagen er wat mijn moeder dode haaien noemde op het strand. De vettigheid droop er van af. En natuurlijk was mijn moeder alwetend maar ik had al gauw door dat het bruinvissen waren, gestrande zoogdieren dus.
Dat je die zo vaak dood op het strand zag liggen kwam door bovengenoemde mijnen. Wanneer ze die allemaal opgeruimd hebben zou ik niet weten. Je kunt nu echt zonder levensgevaar van de paden af in het duin, ook buiten bramentijd – maar er zijn goede redenen het niet te doen.

Een gestrande bruinvis was geen nieuws. Ze werden ook nog niet dolfijnen genoemd. In de dagen van de zoute Zuiderzee, voordat het IJ werd afgesloten met een sluis, moeten ze zelfs wel eens in Amsterdamse grachten verdwaald zijn geweest. Dat was dan wel eens nieuws. Maar dat was voor mijn tijd, ik ga al behoorlijk ver terug in het bovenstaande vind ik.

Een keer heb ik met wat maten een lange strandwandeling gemaakt in flinke winterkou, van Castricum naar Bergen, om “de potvis” te zien. Die was gestrand in de breedte van het strand, en was al op kilometers afstand te ruiken. Het dier was geland op 15 december 1979 ter hoogte van Egmond aan Zee. Het was wel nieuws omdat zo’n enorm dier zelden in de breedte van het strand terechtkwam. Potvissen stranden gemiddeld een keer per twee jaar aan de Nederlandse kust.
De zeeschildpadden die hier veel regelmatiger aankomen zijn geen nieuws. Het zit hem in de grootte.

En dus in het spektakel.
Ik heb het per twitter een paar keer machteloos meegedeeld. Het Natuurhistorisch Museum te Leiden wil op de hoogte gehouden worden van strandingen van cetaceeën (walvisachtigen) op de Nederlandse kust. Het stond al in het boekje Wat vind ik aan het strand? dat vanaf 1960 deel uitmaakte van de inventaris van het familiezomerhuisje aan de duinkant. Met enig zicht op de nollen (kleine binnenlandduintjes waar je in twee of drie stappen bovenop bent) – heeft u nu mijn pseudoniem door? Dit Museum heet nu Naturalis want dat zal dan wel weer eigentijdser klinken. “Natuurhistorisch” klinkt zo – eh – historisch. Niets nieuws dus. Het nieuws van de afgelopen dagen was dat de op de Razende Bol gestrande bultrug nog leefde. Het is vrij zeker dat het dier niet in orde was en daardoor gestrand is. Had het daarom opgegeven moeten worden? De conclusie na alle commotie kan alleen zijn: neen. Ook al zou het dier waarschijnlijk gestorven zijn op zee, die mogelijkheid had het geboden moeten worden.

Hoe “Naturalis” het nog goed kan maken is mij een raadsel. Wie zal geloven als bij sectie blijkt dat bultrug Johannes al zieltogend aankwam – wat ik op zich best geloof. Wie inzet voor het gestrande reuzedier belachelijk of verdacht wil maken acht ik zelf verdacht. Het soort mensen dat als het over ontwikkelingshulp gaat brult: “Eerst voor eigen land!” en als dit aan de orde zou zijn onmiddellijk meeblaat dat de Markt toch vooral zijn tucht moet laten gelden.
Maar deze onbeschaafdheid is door een collega al adequaat gefileerd dus ik kan het hier bij laten.

2 gedachten over “Walvisherinneringen van een duinsluiper”

  1. 1979 is lang geleden . De wandeling van Castricum aan zee naar Bergen aan zee over het strand 14 km is en dat de stank halverwege te ruiken was kan ik me nog goed herinneren. mijn hemel ik word oud en sentimenteel.

Reacties zijn gesloten.