Is er leven voor de dood?

Het volgende las ik in het laatste, postuum uitgegeven boek van Leo Tolstoj:

Wij raken verstrikt in gedachten over het toekomstige leven. Wij vragen ons af wat er na onze dood zal komen. Maar die vragen zijn zinloos, en wel omdat het leven in de toekomst een tegenstrijdigheid is: het leven bestaat alleen in het heden. Wij denken wel dat het was en zal zijn, maar het leven is alleen maar. We moeten ons niet afvragen wat de toekomst zal zijn, maar hoe we in het heden, op dit moment moeten leven.

Dit is geen vermaning om maar raak te leven, integendeel. Maar het is wel een vermaning zich niet af te vragen hoe het over zoveel jaar zal zijn. Het is ons niet gegeven dit te weten.

Alleen de uitdrukking al, niet? “Het is ons niet gegeven.”
Ergens tussen het instorten van het “reëel bestaande socialisme”(1989-1991) en nu is het verhaal over de maakbare samenleving en de maakbare mens weer uit het zicht verdwenen. De maakbare samenleving, dat was van “de linksen”, een “utopisch” project waar alleen maar narigheid van kwam. Want dat utopisch project bleek ingestort te zijn (de truc voldeed – tot op heden is een club genaamd GroenLinks de ideologische veren aan het afschudden die verwezen naar het idee dat er een Alternatief was waarnaar het waard was te streven).

“Het is ons niet gegeven”. Dat het kapitalisme in een structurele crisis verkeert sinds de vroege jaren zeventig van de afgelopen eeuw – alleen niet helemaal snikke zwartkijkers en per definitie ongelijk hebbende marxisten beweerden zoiets. En ook al is de crisis wel heel manifest geworden sinds 2008, het mag nog niet gezegd worden. Het ligt aan de bankiers. Het ligt aan luie Grieken of Spanjaarden. En wat er nog in het vat zit.
Wel valt af en toe het woord kapitalisme tegenwoordig, in plaats van het zo gezellig klinkende markteconomie (associaties met de Amsterdamse gein van het Waterlooplein of de Albert Cuyp).
Maar die tweede hypotheek, nog maar vijf jaar geleden afgesloten – was dat nou wel zo’n goed idee?

Kinderen moeten liefst al op de kleuterschool getest worden waar ze goed in zijn, de beroepskeuze kan gestuurd worden en fijn afgestemd worden op de arbeidsmarkt van nu. Toch is “maakbaarheid” een links complot.
Op een leeftijd waarop je helemaal niet wilt nadenken over je ouderdom zul je je moeten voorbereiden op de hoeveelheid zorg die je nodig denkt te zullen hebben als de ouderdom toeslaat. En ik zeg het maar even: als je vijfentachtig bent kun je dat nog voor je uitschuiven, heb ik in mijn eigen omgeving kunnen observeren. Ja, er komt een punt waarop het misschien te laat is. Maar het is ons niet gegeven te weten of – erger – te berekenen hoe gezond of ongezond we oud zullen worden. Het is ons niet eens gegeven te stellen dat we oud zullen worden.
Jerry Rubin, de Yippie die zeker wist dat de Yuppies (het lettertje verschil) met hun pillen en gezonde levensstijl de onsterfelijkheid gingen veroveren, kwam onder een auto. Daar had hij niet op gerekend. Wel erg dood. Nogal jong, nog.

Zogenaamde jongeren maken dezer dagen een hoop lawaai dat “de oudjes” maar eens moeten inleveren terwille van de “jongeren”.
Ik denk hierbij: deze “jongeren” maken een hoogebejaarde indruk. Volgens mij leven zij niet eens, hebben ze nooit geleefd en de kans dat ze ooit nog zullen leven is uiterst gering. En wat moeten zij een hekel aan hun ouders en grootouders hebben – onvoorstelbaar. En schaamteloos.

In de dagen van de (burger-)oorlogstoestanden in Noord-Ierland, nu fijntjes the troubles geheten, was er een beroemde muurtekst: Is there life before death?

Het hele leven een feest dat nooit gevierd werd. Dood voor de dood.