Down and out in Liverpool and Mokum

“Above us only sky” staat er in de hal van John Lennon Airport, Liverpool. Ik heb het gehaald. Het logement moest aan de hand van de creditcardgegevens van de liefste betaald (dat kost extra, werd mij fijntjes te verstaan gegeven), het kon niet anders.

Ik dacht onbekommerd nog te gaan scoren in Manchester, voor mij het vinylwalhalla, maar de geldautomaat kwam met de onverbiddelijke mededeling: u heeft geen saldo meer. Schrik. Paniek. Gelukkig nog net genoeg rust om te doen wat ik te doen heb. Daarna het besef: hier ben ik, moet nog naar huis in Nederland, logement betalen, bus naar vliegveld, eten vanavond?
Het is goedgekomen, ik had een tweede rekening met nog wat saldo en die baan bij de nu als zo infaam bekendstaande hogeschool hielp verder.

Toch, de schrik zat er zo in dat mijn lichaam zich kort daarna tegen zichzelf ging keren, ik heb het er hier over gehad.
Het dringt pas goed tot je door dat voor niets de zon opgaat als je geen geld hebt. Het duurde voor mij niet lang, maar het was een angstige ervaring.
Kom mij niet aan met de stakkers die in nood zitten elders op de wereld, dat weet ik ook wel. En het zal wel niet vergelijkbaar zijn, want voor letterlijk hele volksstammen is het ’t dagelijks bestaan: zo goed als niets.

De afgelopen twaalf dagen mocht ik het weer meemaken. Als ik het opschrijf klinkt het als een luxeprobleem. Zo zou ik het kunnen noemen alweer, achteraf. Maar de schrik is existentieel. De automatisch af te schrijven posten als huur en ziektekosten – hoe nu? Er komt meteen gedonder mee.

Het was bij de supermarkt en ik had het moeten zien aankomen, ooit zou mijn saldo op zijn. Struisvogelgedoe, maar er valt mee te leven. Tot er niet mee te leven valt. Bij acht euro en wat centen de mededeling te krijgen: Geen saldo, betaal anders – en de rij achter je hoort het bekende signaal dat ik tot nu toe nooit gehoord heb. Of kennen ze het niet? De caissière vast wel. Ik heb nog contant, gelukkig. Maar nu?

Schrik. Nog diezelfde middag meld ik mij aan bij de posterijen, die na diverse onzinnige door privatisering ingegeven naamswisselingen bijna terug bij af zijn wat naam betreft. Ze hebben altijd postbodes nodig. Ook al heten die nu postbezorgers. En krijg je het minimumloon. En wordt er betaald voor drie uur per dag, ongeacht hoeveel uren je besteedt aan de ronde (“en dat is altijd meer”, wordt mij al te verstaan gegeven).
Een nederige aardworm voel ik mij. Op affiches wordt een filmfestival aangekondigd – geld. Niks film. Bruine bonen eten en ook dat kost geld.

Ik voel mij bij voorbaat een onderkruiper, ik weet hoe het zit met de ontwaarding van de status van postbode. Vanachter mijn computer kan ik oproepen tot solidariteit met de stakers die voor hun rechten opkomen. Ja. Maar ik heb nu geld nodig. Eerlijk gezegd interesseert post mij helemaal niet (meer). Ik heb bij de PTT gewerkt ja, wie die gestudeerd heeft eigenlijk niet, maar dat is lang geleden. Post is geen voorziening meer maar een “product of dienst” en ze kunnen me er wat mee. Maar er moeten bonen op het bord.

Ik word aangenomen door het wervingsbureau, maandag tot en met vrijdag per dag drie uur. Het slaat zo’n gat in de dag dat voor belangrijk werk of echt betalend werk geen ruimte laat. En het is net genoeg voor huur en ziektekostenverzekering – moet ik verder gemainteneerd worden door de liefste? Die heeft het (ook) niet breed.
Menigeen zal over “uitkering” beginnen. Ik zou het niet willen, dankbaar moeten zijn tegenover de Overheid die je het hemd van het lijf vraagt en die de tandenborstels komt tellen. En dan: mijn moeder laat mij en mijn zuster geld na, als dit al als mijn eigendom geldt dan lachen ze mij terecht vierkant uit aan het verachtelijk loket van hoe heet die instantie ook. (Heb er in een grijs verleden mee te maken gehad, en dat nooit weer, vind ik).
Niet arm volgens het boekje en toch geen geld.

Bij de posterijen vindt men dat ik per se op zaterdag moet bezorgen, er is behoefte aan zaterdagbezorgers, door de week dat doet iedereen al. Ongeveer de enige dag die ik samen met Lief doorbreng opofferen.
Ik kan met een gerust hart zeggen: daar moeten we even over overleggen. Ik heb intussen vernomen dat een erfenis tot op zekere hoogte aangesneden mag worden ook als de bruine boven-ons-gestelden nog niet toegegraaid hebben voor hun JSF’s. Aan de andere kant van de tafel bij de post beschouwt men het gesprek al als beëindigd.
Ik kan uitkijken naar echt werk waarbij ik geen onderkruipersgevoel hoef te hebben en ook niet nog eens veel meer uren hoef te maken dan ik toch al onderbetaald krijg.

Over een half jaar weer een kans op een slimme baan waarvan ik een paar dagen geleden te horen heb gekregen dat ik een goede kandidaat zou zijn.
En er komt een tweede druk van een boek waaraan ik meegewerkt heb. Dat mag ook wel in de krant. Nog nooit meegemaakt. Klinkt raar blasé – ik ben gewend in de papiermolen terecht te komen. Het levert geen geld op (de overboekingskosten zijn hoger dan het honorarium) maar het is toch een mooi idee waar ik nu dan alsnog blij mee kan zijn.

In de supermarkt van mijn smaad passeer ik met mijn kar twee studentachtige meisjes die met elkaar het risico van “geen saldo” straks bij de kassa bespreken. “Ja dat is erg hoor,” kan ik niet nalaten te zeggen in het voorbijlopen. Ze kijken natuurlijk alleen verbaasd.

Op straat blijk ik voor het eerst sinds knap lang volledig met hondestront besmeurde schoenzolen te hebben. Een groot stuk karton dat bij de klaarstaande vuilniszakken op straat ligt moet uitkomst brengen.
Meteen verschijnen er twee duidelijk als zodanig herkenbare daklozen in de straat. “Ja dat mag je hebben hoor, dat ligt bij de vuilnis, dat is van niemand meer,” zegt de ene.
“Plezier er mee maatje,” zegt de ander. Ze zien noch ruiken waar ik het voor nodig denk te hebben.
Misschien denken ze dat ik er op of onder zal gaan slapen.
Nu nog even niet…