Voor Arjen
In het najaar nam ik voor mijn gevoel het suizen van de wind, dat je zo goed kon horen in de zuidwest-noordgerichte – de standaard Nederlandse windrichting – open ruimte, voor ongeveer een maand in mijn oren mee naar Amsterdam van mijn huisje aan de duinrand.
Het huisje was al jaren van de hand gedaan – helaas wellicht – toen het suizen toesloeg na een dag verblijf in het bos, in de zomer. En het is gebleven. Of dit tinnitus mag heten, geen idee.
*
Toen het toch al rudimentaire openbaar vervoer ongeveer helemaal was afgeschaft moesten we wel van station Castricum naar Egmond-Binnen fietsen. Iedere route had zijn eigen charme. ’s Avonds, als je het duin niet meer in mag, langs de Heerenweg waar je in het bos aan je linkerhand de nachtegaal kon horen, iets wat overdag niet voor je weggelegd was. De andere geasfalteerde weg waar ook auto’s volop welkom zijn, is langs het kanaal, weilanden aan de andere zijde, waar je nog wel eens een grutto kon zien zitten op een paaltje. Of was het een tureluur?
En dan waren er de duinroutes. Eén door het bos en één door het open duin. Nu lees ik in het boek dat voor mij aanleiding is dit te schrijven dat het loofbos van de duinen pas na 1945 is geplant. Het is een tegenstelling ten opzichte van de naaldbomen, veelal zeepijnen, die keurig in het gelid staan want bedoeld voor exploitatie. Die is voorbij maar in het kader van natuurherstel, een merkwaardige hobby van beleidsmakers, worden er veel gerooid om plaats te maken voor enkel zand, waar zich wellicht struweel vestigt maar liefst helemaal niets – dan is het een Nederlandse stuifwoestijn. Het argument is dat dennen niet in Nederland thuishoren – een misverstand. Die bomen zijn grondig uitgeroeid eeuwen geleden, voor onder andere industrieel gebruik: scheepsbouw onder andere, en voor brandgevaarlijke huizen.
Ergens onderweg ontmoetten wij een eenzame appelboom, waarvan we nog steeds vermoeden dat het een wilde is. Of beter: was. Hoger op de heuvel stond een enkele nazaat van die boom, en toen in een voorjaar de laatste tak de geest gegeven had zagen we elders de bloesem van andere appelbomen, een flink eind van wat de oerboom leek. Het stervensproces ging langzaam maar zeker: oneetbare kleine appeltjes, en dan de meeste jaren helemaal geen meer. Maar ook in stervende staat barstte de boom van het leven: korstmossen en “echte” mossen nestelden zich op de kale takken.
Klopt het dat het gemengde loofbos, eiken, beuken, populieren pas na 1945 is aangelegd? Ik heb mijn twijfels. En ik kan mij niet voorstellen dat de esdoorns, berken en wilgen ook geplant zijn. Die horen zeker in het wilde open duin thuis, dus ook in het bos. En zijn de appelbomen aangeplant, of cadeautjes van in de berm van het pad picknickende mensen, of zijn ze echt wild – wat ik vermoed.
En wat de naaldbomen betreft. Toen waterstaatkundige-en-anarchist Felix Ortt, wiens getijdenoverzicht bijna honderd jaar heeft dienstgedaan gevraagd werd hoe hij tegenover bebossing met naaldbomen stond was zijn antwoord positief. De beplanting zou verstuiving tegengaan. Maar van hogerhand mocht hij niet schrijven dat dit de zeewering ten goede zou komen. Die moest uit een ander potje komen.
– Uitgelichte afbeelding: DE appelboom, eigen foto 2016.