Roland Gori is honorair hoogleraar klinische psychopathologie aan de Universiteit van Aix-Marseille. Als gepassioneerd psychoanalyticus bestrijdt hij het conformisme dat ons bedreigt, zoals in zijn boek getiteld La Fabrique de nos servitudes(De fabriek van onze dienstbaarheid; L.L.L, Paris, 2022). Hij analyseert, aldus de Franse recensent François Luxemburg, op rigoureuze wijze de mechanismen die ons dwingen tot een verstikkende wereld. Het gaat er echter om onze categorieën en onze taal te heroverwegen om ze open te stellen voor utopieën.
De bespreking verscheen op de site van het Franse tijdschrift Le Comptoir (10 februari 2025, zie Online). Het betoogde speelt in op een gedachte over ‘la servitude volontiare’ (vrijwillige dienstbaarheid) die, hoewel vele eeuwen oud, steeds weer opkomt om te over wegen. Het betreft de gedachte die Étienne de la Boétie (1530-1563) verwoordde in zijn geschrift Vertoog over de vrijwillige slavernij. Het gaat er voor La Boétie om te beslissen niet meer onderdanig te zijn (zie een bespreking van dit werk op de site van Beroepseer, zie hier). Het boek van Roland Gori draagt bij om de tiran waarover La Boétie schreef, aan zijn lot over te laten. Zie hier onder mijn vertaling van de genoemde boekbespreking. [ThH]
Het proces van standaardisatie
Roland Gori waarschuwt ons vanaf het begin, zo begint François Luxemburg zijn bespreking, voor het gevaar dat talen bedreigt, namelijk het standaardisatieproces dat mogelijk wordt gemaakt door de dominantie van het wereldwijde Engels.Geïnspireerd door de dichter Édouard Glissant (1928-2011) wijst Gori erop dat het paradoxaal genoeg juist het Engels als literaire taal is die door dit gebrabbel in gevaar komt.
In het digitale tijdperk worden mensen zowel economisch als taalkundig onteigend. Oligarchieën die bedwelmd zijn door biometrische profielen, Big Data en bedreven in cybernetica, hebben alles te vrezen van de diversiteit van de planeet: individuen die door het neoliberalisme zijn geatomiseerd, raken verstrikt in ‘technische taal’ en de waakzaamheid van bureaucraten bedreigt de spontane taal die mensen met hun genialiteit cultiveren. [..]
Bovendien vindt dit hele mechanisme plaats in een sfeer die bevorderlijk is voor sociale controle: de controle over informatie maakt individuen tot slaaf, controleert ze en normaliseert ze. Het management heiligt inderdaad algoritmische waarheden in het kielzog van een westerse verbeelding die afhankelijk is van een metafysica waarvoor commerciële productie waarschijnlijk een reddende engel is. De psychoanalyticus bekritiseert de wiskunde en de exacte wetenschappen op zichzelf niet. Hij is echter op zijn hoede voor degenen die ze tot grondstof voor een objectivistische ideologie in dienst van het Kapitaal maken. Volgens deze laatste moet de werkelijkheid in al haar overvloed worden samengevat in vereenvoudigende formules.
Maar zoals Roland Gori ons eraan herinnert, benadrukt de psychoanalytische praktijk de singulariteit van mensen, het bijzondere, het drama van het bestaan. Wel, het beheer van getallen wil al deze diversiteit door de zeef van cijfers halen.De dubbelzinnigheid van de menselijke taal, die al te menselijk is, staat elk verlangen naar algemene normalisatie in de weg: door te vertrouwen op het instrumentele concept van de rede, wordt de neoliberale mens een puur middel, dat zich moet conformeren aan de eisen van een woedend en ontgoocheld consumentisme. De experts zegevieren, gesteund door de cognitieve neurowetenschap en de reeds aanwezige bewakingsvormen. Dit digitale imperialisme is inderdaad zo ver gevorderd dat het een bedreiging vormt voor de relatie die wij hebben met de werkelijkheid en met ons eigen lichaam, omdat deze relatie wordt geblokkeerd door de geldende maatschappelijke verplichtingen.
De triomf van de digitale idioot
De ongelukkige neiging om alles te reduceren tot simpele data heeft een zeer belangrijke impact op het onderwijs: het is in strijd met de geest van de geesteswetenschappen dat de student zich identificeert met de ‘intelligente machine’ die grote hoeveelheden data opslaat om deze vervolgens als zo verwerkt terug te geven. De habitus van de kleine robotstudent wordt zo een dispositie die volledig is ontleend aan de technocratische verbeelding. Als de burgerlijke elite het dictee vaak prijst, dan is dat niet zozeer om een bedreigd cultureel erfgoed in stand te houden, maar om het digitale paradigma toe te passen op leerlingen die alleen maar uitspreken wat ze horen. Studenten moeten op hun beurt meerkeuzevragen beantwoorden en werknemers met onzinnige banen [de bullshit jobs waar David Graeber over schreef; thh.] nemen kant-en-klare gegevens op en kopiëren die domweg.
Naast dit verontrustende conformisme leidt de mechanische manier van denken die Gori schetst, tot een razernij van classificatie: onderwijsinstellingen die bedreven zijn in het testen, zweren alleen bij scores die de aanpassing of het niet-aanpassen van bevolkingsgroepen aan de normen van internationale ranglijsten goedkeuren, hoe willekeurig die ook mogen zijn. In dit valse kader wordt de primaire variabele van sociale klasse uitgewist ten gunste van een gebrekkige pedagogie: de nadruk die op het cognitieve wordt gelegd, wat ten koste gaat van sociale factoren; het laatste minimaliseert ze, of wist ze zelfs uit.
Zo wordt het individu getransformeerd tot een entiteit die is gereduceerd tot zijn bewerkte brein. Neuropedagogie en neurocoaching zijn wijdverbreid in een maatschappij die er plezier in heeft om werk ‘wetenschappelijk’ te organiseren, wat niet losstaat van de ideeën van Frederic Taylor (1856-1915), zoals hij ze formuleerde in zijn The Principles of Scientific Organization (1911). De docent geesteswetenschappen wordt de perfecte ingenieur die zijn studenten verstart door ze te dwingen tot een symbolische revolutie, die de verontrustende kenmerken van religieuze bekering aanneemt: de student, de werknemer, kortom, degenen die door het sociale spel worden gedomineerd, worden geleidelijk aan ‘menselijk kapitaal’, een rampzalige formule waarvan we de totalitaire oorsprong kennen.
Het idee van het menselijke subject als ondernemer van zichzelf wint geleidelijk aan terrein. De Kameroense historicus en politicoloog, Achille Mbembe beschrijft het als een ‘neuro-economische mens’ (Critique de la raison nègre; in het Nederlands vertaald, 2015; thh.): een antropologische fictie, die het idee postuleert van een vloeibare, plastische mens, die zichzelf kan herconfigureren volgens de dictaten van de technologie.
Opgelost in het digitale, raakt het hedendaagse individu gevangen in het web van het niets: bijvoorbeeld de leraar die geïsoleerd voor zijn computer zit, moet omgaan met de digitalisering van kopieën, de dematerialisatie van het contact met zijn leerlingen, wat de ontmenselijking van onze samenlevingen benadrukt. Als onbewuste speler in de kapitalistische communicatie, verstoken van authentiek taalgebruik, een overbrenger van informatie in plaats van kennis, wordt de leraar ondanks zichzelf een technocraat: hij moet ook alles noteren wat zijn leerlingen doen.
De onteigende, gestandaardiseerde leraar wordt rechtstreeks blootgesteld aan deze digitalisering van alle aspecten van ons bestaan, wat niet zonder heilzame microweerstanden gaat. Dit goed geoliede systeem is in zijn raderen zeer efficiënt in het organiseren van de maatschappij: door de theorie van de sociale reproductie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu in stand te houden, individualiseert het autoritaire liberalisme absoluut alles om elke structurele analyse te vermijden die zijn fundamenten zou kunnen bedreigen.
Tegenover dit schadelijke beleid staat het opschudden van onze verbeelding door een beroep te doen op wetenschappelijke en literaire vooruitgang. Alleen op die manier kunnen we de toekomst bevruchten met behulp van utopieën.
Een heerlijke en vreselijke droom
Literaire revoluties, blazen met name door het gebruik van metaforen, de kaders op die verhinderen dat utopieën kunnen floreren. Gori beperkt zich niet tot dit vakgebied, maar ziet paradoxaal genoeg in de wetenschap het beste medicijn tegen het positivistische sciëntisme dat verantwoordelijk is voor de huidige somberheid. Door de Franse historicus Jules Michelet (1798-1874) te citeren over de Franse Revolutie, herinnert hij ons eraan dat deze de dominante schema’s van die tijd met betrekking tot ruimte en tijd deed imploderen.
Wanneer we naïef een voorbijganger naar de werkelijkheid vragen, begrijpen we dat zijn hulpmiddelen om de werkelijkheid te verstaan achterhaald zijn, vergeleken met de vooruitgang op het gebied van onder andere het oneindig kleine, het gedrag van deeltjes of zelfs de kwanta en het atoom.
De theoretische flitsen van de kwantumfysica leren ons namelijk dat tijd en ruimte niet op een absolute manier bestaan, dat wil zeggen onafhankelijk van de gebeurtenissen die in de wereld plaatsvinden: er bestaat geen andere tijd dan de tijd die specifiek is voor ieder mens. Wanneer het actualisme van de technologie de tijd reduceert tot een opeenvolging van heden, en de gelijktijdigheid van gebeurtenissen wil vaststellen, vergist het zich ernstig. Deze verouderde gedachte is door de relativistische natuurkunde ontkracht. Zo kan een ‘gebeurtenis zowel vóór als ná een andere gebeurtenis plaatsvinden’ (Italiaanse theoretische natuurkundige Carlo Rovelli).
Tot de omwentelingen in de kwantumfysica behoren onder meer de discontinuïteit van materie die Max Planck onthulde, of de dubbelzinnigheid van het kwantumdeeltje, dat soms wordt opgevat als een golf, soms als een corpusculair (een zeer klein deeltje): de onzekerheid van de waarnemer toont aan dat het niet mogelijk is om tegelijkertijd de snelheid en de positie van een deeltje te meten.
Wij begrijpen hier dat de oude patronen die door het positivisme van de 19e eeuw zijn opgelegd, achterhaald zijn: het idee van een ‘stabiele, continue, geordende, progressieve wereld met gedefinieerde entiteiten’ is niet langer geldig. De wanorde van oude, conservatieve recepten is zowel beangstigend als verbazingwekkend. Het is dubbelzinnig, net als de sterren die verschenen en verdwenen zijn, verleden en heden, gevangen tussen bestaan en niet-bestaan.
Toch werpt de wetenschappelijke vooruitgang zijn vruchten af, waar supergeleiders, supervloeistoffen, lasers en zelfs MRI-scans beschikbaar komen in apparaten, waarin elementen uit de kwantumfysica zijn verwerkt. Het enige dat nog rest, is dat de nieuwe categorieën de sociale dans betreden om de orde der dingen op te schudden: aangezien de werkelijkheid niet langer een autonoom blok is, maar een constructie in een situatie, is het aan ons om de ruimte-tijd opnieuw te configureren door de theoretische schokken te meten die de nieuwe natuurkunde teweegbrengt.
Deze ideeën hebben ook literaire gevolgen gehad: de psychoanalyticus citeert de Canadese astrofysicus en dichter Rebecca Elson (1960-1999) en nodigt ons uit om de aarde te beschouwen als een stadium waar mensen doorheen reizen en hun onherleidbare verbondenheid met identiteiten herstructureren die even illusoir als gevaarlijk zijn.
Het leven is een reproductief macromoleculair systeem, het is ‘autopoiesis’, wat verwijst naar een systeem dat zichzelf kan produceren en onderhouden door zijn eigen onderdelen te creëren. Het betreft een bacteriële symbiose in relatie tot de biosfeer. Waar het om draait is het idee van de permanente schepping. Het kruisen van biologie, natuurkunde en poëzie is mogelijk, wat een wereld waarschijnlijk opnieuw zal betoveren. Want in de bestaande wereld is er de neiging om te scheiden wat kruist, vermengt of, om een concept te gebruiken dat Édouard Glissant dierbaar is, ‘creoliseert’. De gerenommeerde Duitse natuurkundige, Werner Heisenberg (1901-1976), had dit al begrepen toen hij op 23-jarige leeftijd de energie van elektronen opnieuw begon te berekenen. Buiten de wetenschap openbaart zich voor hem een esthetisch genot: ‘Ik was diep geraakt. Ik had het gevoel dat ik door het oppervlak van de verschijnselen heen naar een innerlijk van vreemde schoonheid keek.’ De vraag is nu: ‘Hoe lang zal het duren om de huidige overtuigingen te veranderen?’ (Sven Ortoli, Jean-Pierre Pharabod, Le cantiques des quantiques, Le monde existe-t-il ?; (Het lied van de quantums, Bestaat de wereld?)).
Het treffende en precieze van Gori’s La fabrique de nos servitudes belicht de verschillende strategieën van het neoliberalisme om een koude en gestandaardiseerde mens te creëren, wiens taal is vereenvoudigd door een invasieve techniek. Met behulp van een rijke eruditie nodigt Roland Gori ons uit om onze geest te verdiepen in de meest recente literaire en wetenschappelijke ontdekkingen, met als doel deze te voeden met vreugdevolle utopieën. In een tijd waarin alles zijn kleur lijkt te verliezen, is het (her)lezen van dit werk essentieel.
François Luxemburg (Vertaling Thom Holterman)
[De boekbespreking is integraal te vinden op de site van Le Comptoir, zie hier.]– Eerder verschenen bij Libertaire Orde