– door Jan Keulen –
In 1998 maakte ik een reportagereis naar Oost-Jeruzalem. Ik interviewde een aantal oudere Palestijnse inwoners om hen te vragen naar hun herinneringen. Het was vijftig jaar na de periode die in Israël wordt aangeduid als de onafhankelijkheidsoorlog. Hoe hadden zij als Palestijnen de geboorte van de staat Israël beleefd?
Eén van de geïnterviewden, Amin Majaj, was 27 jaar in 1948 en was net afgestudeerd als arts. Majaj herinnerde zich de slachtpartij in Deir Yassin nog als de dag van gisteren. Meer dan honderd inwoners van Deir Yassin, een dorpje vlakbij Jeruzalem, werden in koelen bloede afgemaakt door de extremistische joodse Stern-groep, geleid door de latere premier Menachem Begin.
‘Ik wil alleen maar praten over wat ik zelf gezien heb, en dan nog zeg je misschien dat ik gek ben. Ik praat er liever niet over,’ tekende ik op uit de mond van Amin Majaj. Toch vertelt hij dat hij in het American Baby Home als medisch vrijwilliger kinderen behandelde die geslagen waren door leden van de Stern-militie. Ook ontmoette hij vrouwelijke overlevenden van het bloedbad in Deir Yassin.
‘Eén vrouw had geen uitdrukking op haar gezicht, ik zie haar nog voor me. Ze vertelde me hoe de terroristen kinderen gedwongen hadden op straat te gaan liggen. De moeders moesten in een jeep liggen die over hun kinderen heen reed. Veel vrouwen werden verkracht en gedwongen zich helemaal uit te kleden. Ze werden naakt meegenomen op een vrachtwagen dwars door West-Jeruzalem heen. Een enorme vernedering voor die vrouwen, dat was de bedoeling ook natuurlijk.’
Amin Majaj en mijn andere Palestijnse gesprekspartners van destijds hadden levendige herinneringen aan die voor hen zo rampzalige episode. De geboorte van de staat Israël ging gepaard ging met grof geweld tegen de autochtone Palestijnse bevolking. De historische feiten waren schokkend:
- Tussen 1947 en 1949 vluchtten van een bevolking van 1,9-miljoen zo’n 750.000 Palestijnen naar de omliggende landen.
- Israël nam in 1948 78 procent van historisch Palestina in. De resterende 22 procent, bestaande uit de Westelijke Jordaanoever, met Oost-Jeruzalem, en Gaza werd in 1967 bezet.
- 530 Palestijnse dorpen werden met de grond gelijk gemaakt en etnisch gezuiverd.
- Ongeveer 15.000 Palestijnen werden in 1948 gedood en er vonden meer dan dertig slachtpartijen plaats waarbij Palestijnse burgers om het leven kwamen.
Met de wapenstilstand van 1949 kwam geen einde aan de Palestijnse tragedie. Het werd de Palestijnse vluchtelingen verboden terug te keren naar hun geboorteland. Ze verloren hun huizen en andere bezittingen door de Absentees’ Properties Law. Toppunt van onrechtvaardigheid en absurditeit is de categorie van “aanwezige afwezige personen”. De inwoners van Saffuriyya verlieten in 1948 hun dorp om hun toevlucht te zoeken in het nabijgelegen Nazareth. Ze mogen, als “afwezige eigenaren” hun vernielde land en landerijen niet bezoeken ondanks dat ze Israëlische staatsburgers zijn.
In 1969 verscheen Ghassan Kanafani’s novelle Returning to Haifa. Het verhaal, dat verschillende malen werd verfilmd en bewerkt voor theater en televisie, gaat over de ontmoeting tussen een Israëlische en Palestijnse familie. Het Palestijnse echtpaar Said en Safeyya moest in 1948 hals over kop vluchten uit Haifa. Temidden van de chaos en het geweld van de oorlog vergaten ze hun vijf maanden oude baby Khaldun. Twintig jaar later krijgen ze de kans een bezoek te brengen aan Haifa en zoeken ze hun oude huis op.
Daar woont inmiddels een groep Holocaustoverlevers, waaronder de weduwe Miriam. Ze verloor haar vader in Auschwitz en zag met eigen ogen hoe haar tienjarige broertje werd vermoord. Miriam woont in het huis met haar twintigjarige aangenomen zoon Dov. Dov, soldaat in het Israëlische leger, is niemand minder dan hun zoon Khaldun.
Kanafani beschrijft op indringende wijze de ontmoeting van Dov met zijn biologische ouders. Dov weet inmiddels dat hij is geadopteerd, maar hij is in alles Israëliër geworden: hij spreekt Hebreeuws, eet koosjer en kijkt uit naar het moment dat hij in een oorlog zijn land kan verdedigen. Hij minacht het echtpaar, dat hem twintig jaar geleden heeft verlaten.
‘Jullie hadden nooit uit Haifa weg moeten gaan,’ werpt hij zijn biologische ouders voor. ‘Als dat niet mogelijk was hadden jullie nooit een zuigeling in de wieg moeten achterlaten. En als dat ook onmogelijk was, dan hadden jullie altijd moeten proberen terug te komen. Zeggen jullie dat ook dat onmogelijk was? Het is twintig jaar geleden, mijnheer. Twintig jaar! Wat hebben jullie in die twintig jaar uitgevoerd om je zoon terug te krijgen? Als ik jullie was geweest zou ik de wapens hebben opgenomen om je zoon terug te eisen. Wat kan een betere reden zijn dan dat? Jullie zijn slappelingen! Slappelingen! Jullie zijn achterlijk en lijken wel verlamd.. Vertel me nou niet dat jullie twintig jaar hebben zitten huilen. Tranen brengen echt de vermisten en het verloren land niet terug.’
Dov’s tirade laat zich lezen als Kanafani’s pleidooi voor de onvermijdelijke Palestijnse strijd voor terugkeer naar het vaderland. ‘Ontwaak uit je passiviteit,’ lijkt hij tegen de Palestijnse vluchtelingen te willen zeggen, ‘laat niet alle rampen zomaar over je heen komen’.
Interessant genoeg is het woord Nakba, Arabisch voor ‘catastrofe’, nog niet algemeen in zwang als Kanafani dit verhaal schrijft, nog geen twintig jaar na de stichting van de staat Israël. De Syrische schrijver en denker Constantin Zuraiq had de Palestijnse tragedie weliswaar al in 1948 aangeduid als nakba, maar het duurde tot in de jaren negentig dat Palestijnse inwoners van Israël de straat opgingen en in Terugkeer Marsen naar hun verlaten en vernielde dorpen de voor hen catastrofale gebeurtenissen rond 1948 als Nakba herdachten. Het woord nakba sloeg inmiddels niet alleen op de pijnlijke geschiedenis van verlies, ballingschap en trauma, maar ook op herwinnend zelfvertrouwen, zelfbewustzijn en nationalisme onder de Palestijnse bevolking.
Eind jaren tachtig hadden Israëlische historici als Benny Morris, Avi Shlaim en Ilan Pappé de geschiedenis van Israëls’ geboorte al drastisch herschreven. Israël was niet de underdog die met Gods’ zegen een onwaarschijnlijke overwinning behaalde. De ‘onafhankelijkheidsoorlog’ bleek een stuk minder heldhaftig geweest te zijn dan beschreven in de officiële geschiedschrijving en in de romans van Leon Uris en anderen. Er was bruut geweld gebruikt tegen Palestijnse burgers, misdaden begaan tegen de menselijkheid, er waren slachtpartijen geweest, getto’s voor de overblijvende Palestijnen opgezet, etnische zuiveringen… De Palestijnen bleken in 1948 het land helemaal niet vrijwillig te hebben verlaten of op instignatie van hun laffe leiders. Ze waren geïntimideerd en verjaagd. Het verhaal waar generaties mee waren opgegroeid, over Israël als land zonder volk voor een volk zonder land, begon te kantelen. Het droomland waar overlevenden van de Holocaust de woestijn tot bloei hadden gebracht, bleek eenvoudigweg niet te bestaan.
De lezing van de ‘nieuwe historici’ werd in de decennia daarna gevolgd door tal van nieuwe onthullingen. In 2000 publiceerde de Israëlische krant Maariv bijvoorbeeld een lang artikel over de moordpartij in Tantura. Het ging om het doodschieten van ongewapende Palestijnen nadat de zionistische strijdgroep Haganah de kustplaats in mei 1948 had ingenomen. Het onderzoek was gebaseerd op onderzoek van geschiedenisstudent Teddy Katz die een groot aantal Joodse en Palestijnse getuigen had geïnterviewd. Veteranen van de brigade die Tantura hadden ingenomen spanden een proces aan tegen Katz. De rechter gaf hun gelijk: het was laster.
Katz moest de proceskosten betalen en de universiteit eiste dat hij een nieuwe thesis zou schrijven. Dat deed hij en hij droeg zelfs nieuwe feiten aan voor de slachtpartij. De thesis kreeg een laag cijfer en werd geweerd uit de universiteitsbibliotheek. Katz zelf werd een paria in de kibboets waar hij woonde. Zijn onderzoek werd gezien als ontoelaatbare zelfbevlekking. Veel Israëli’s waren woedend.
Mijn Volkskrant-artikel met de interviews met de oudere inwoners van Jeruzalem wekte bij sommige Israël-sympathisanten in Nederland ook woede. Schrijfster Lisette Lewin schreef een opiniestuk onder de titel ‘Joodse gruwelen gaan er in het Westen nog altijd grif in’. Impliciet beschuldigde ze de Palestijnen en mij als journalist van antisemitisme. Ik refereer aan het incident in mijn boek ‘De oorlog van gisteren’.
Hoewel Lewin niet ontkent dat de slachtpartij in Deir Yassin een oorlogsmisdaad was, voert ze tal van excuses aan. De geluidswagen die de bewoners had moeten waarschuwen was in een greppel gereden. Veel bewoners renden het dorp uit. De rest verdedigde onverwacht hardnekkig hun huizen. De munitie van de joden raakte op en sommige van hun roestige stenguns begaven het. De ongeoefende Joodse strijders waren volgens Lewin ‘hysterisch van paniek’ en schoten tientallen mannen, vrouwen en kinderen dood. In haar artikel beweert Lewin verder dat de Arabieren het vluchtelingenprobleem in stand houden ‘om Israël te treffen’.
In 2011 werd de ‘Nakba-wet’ van kracht waarbij het in Israël verboden werd ‘acties te ondernemen die het bestaan van Israël als een Joodse en democratische staat ontkennen’ en ‘een rouwdag maken van de dag dat de staat werd uitgeroepen’. Op overtreding van de wet staan hoge geldboetes. Maar historische feiten laten zich niet met een wet uit het collectieve geheugen bannen.
De fase van Israëlische woede en Nakba-ontkenning werd gevolgd door een fase van rechtvaardiging. Rechtse Israëlische schrijvers en journalisten ontkenden niet langer de feiten, maar rechtvaardigden het verdrijven van 750.000 Palestijnen uit hun land. Was dat immers geen ‘legitieme en noodzakelijke actie om de stichting van de joodse staat mogelijk te maken’? Uri Misgav, columnist van de krant Haaretz, bekritiseerde de pro-Palestijnse houding van zijn eigen krant, en eindigde een opiniestuk met een sarcastisch ‘sorry, wij hebben gewonnen’.
De meest schokkende ontwikkeling en de schaamte voorbij is het dreigement, vooral van uiterst-rechtse Israëlische politici, van een ‘tweede Nakba’. Minister voor Energie Israël Katz hield als parlementslid in mei 2022 een toespraak een toespraak waarin hij dreigde met een nieuwe Nakba. Katz reageerde in de Knesset woedend op studenten die de Nakba hadden herdacht en met Palestijnse vlaggen hadden gezwaaid. “Herinner wat er in 1948 gebeurde, herinner je onze Onafhankelijkheidsoorlog, jullie Nakba. Vraag de ouderen onder jullie, jullie grootvaders en grootmoeders, en ze zullen uitleggen dat uiteindelijk de Joden wakker zullen worden en zichzelf en het idee van een Joodse staat zullen weten te verdedigen.”
De uitlatingen van Katz, lid van Netanyahu’s Likoed Partij, staan niet op zichzelf. Andere Likoed-politici, zoals minister van Defensie Yoav Galant, lieten zich op dezelfde manier uit. In het Israëlische politieke spectrum vertegenwoordigen Katz en Galant mainstream rechts. Daar weer ter rechterzijde van bevinden zich politici, zoals de ministers Smotrich en Ben Gvir, respectievelijk met de portefeuilles ‘burgerlijk bestuur’ op de bezette Westoever en ‘Nationale Veiligheid’, die nog een paar stapjes verder gaan en van de Nakba hun strijdkreet hebben gemaakt. Extreemrechts wil de Palestijnen voor de keus stellen: je volledige overgeven en nationale aspiraties vergeten of emigreren. De herinnering aan de Nakba wordt door extreemrechts omarmd om te worden ingezet als dreigement: de joodse suprematie in Groot Israël erkennen of vertrekken naar een Arabisch land of waar dan ook in de wereld. Een tweede Nakba, dus.
Op loopafstand van waar ooit het Palestijnse dorp Deir Yassin lag, symbolische plaats voor de Nakba, ligt het Yad Vashem, het Holocaust-monument. Er is wel gezegd dat vrede in het heilige land mogelijk zou zijn als de Palestijnen het Joodse trauma zouden erkennen en Israëli’s het Palestijnse; wederzijdse erkenning dus van Holocaust en Nakba. Het erkennen van de feiten, waarheidsvinding, zou helend kunnen werken, smeerolie zijn voor een vastgelopen vredesproces.
De Palestijnse schrijver Ghassan Kanafani brengt in Returning to Haifa Holocaust-slachtoffers en Nakba-slachtoffers tot leven en samen in één verhaal. Hij maakt beslist geen karikaturen van zijn Israëlische en Palestijnse hoofdrolspeler. De joodse Miriam wordt bijvoorbeeld afgeschilderd als een sympathieke, zorgzame vrouw.
Tegelijkertijd biedt Kanafani voor de Palestijnse ontheemden en onterfden geen alternatief dan te vechten voor het recht op terugkeer. Alleen als de Israëlische hegemonie over Palestina wordt gebroken kan recht worden gedaan. Het is geen toeval dat de briljante schrijver Kanafani door Israël gezien werd als een gevaarlijke politieke activist en in 1972 door de Mossad vermoord.
Ja, waarheidsvinding is essentieel voor verzoening en voor het doen van recht, maar Holocaust en Nakba staan in een problematische verhouding tot elkaar. De Holocaust werd door de zionistische beweging als rechtvaardiging gebruikt voor de stichting van de Joodse staat en die leidde op zijn beurt weer linea recta naar de Nakba. Het ‘kleine leed’ van de Palestijnen die in 1948 hun land moesten verlaten, waar ze volgens het discours van de Israëlische opinieleiders ook nog eens goeddeels zelf verantwoordelijk voor waren, leek in het niet te vallen bij het gigantische leed van de moord op zes miljoen Joden. Zonder het vertrek van de Arabische bevolking, die het recht voor altijd werd ontzegd om terug te keren, was het veilige toevluchtsoord voor alle Joden in de wereld er immers nooit gekomen.
Dat was het zionistische riedeltje dat decennia door een groot deel van de westerse wereld werd geslikt. Kritiek op Israël werd en wordt, vanuit deze perverse logica, daarom afgedaan als Jodenhaat en antisemitisch.
De Holocaust was een uiting van haast niet te bevatten kwaad, een massale moordpartij die door de hele mensheid voor altijd herinnerd moet worden als een waarschuwing tegen elke vorm van uitsluiting en etnisch waandenken.
De gebeurtenissen die in 1948 die leidden tot de verdrijving van honderdduizenden mensen van hun geboortegrond en de kolonisering van Palestina, zijn van een andere orde. Maar ze gaan nog steeds door. Het is nog elke dag Nakba in Palestina. De dreigende deportatie van duizend Palestijnen uit Masafir Yatta, het vernielen van Palestijnse huizen, het uitwissen van het Arabisch karakter van Jeruzalem en Hebron, het uitbreiden van de joodse nederzettingen, de geïnstitutionaliseerde apartheid op de Westelijke Jordaanoever…
Op sociale media zijn dagelijks foto’s en video’s te zien van Palestijnse olijfgaarden die worden vernield, huisuitzettingen, invallen in vluchtelingenkampen… De beelden die mij het meest schokten waren van een groep religieuze kolonisten, baarden, keppeltjes, uzi-mitrailleurs over de schouder, die door de Palestijnse wijk Silwan bij Jeruzalem trokken. Ze provoceerden de bevolking door plagerig ‘Nakba, Nakba’ te zingen.
Nakba is een beschamende strijdkreet geworden voor sommigen, een bittere gedachtenis en onverteerbare realiteit voor anderen. En de herinnering aan de Holocaust?
– Uitgelichte afbeelding: Door Fred Csasznik – Front cover of The Birth of the Palestinian Refugee Problem by Benny Morris, Cambridge University Press 1989., Publiek domein, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1276584