Ideologisch materiaal
Onderzoek hoe de ideologische structuur van een heersende klasse feitelijk georganiseerd is, d.w.z. de materiële organisatie, die het theoretische en ideologische ‘front’ in stand houdt, verdedigt en ontwikkelt. Het meest wezenlijke en dynamische deel is de pers in het algemeen: uitgeverijen (die impliciet of expliciet een program hebben en zich bij een bepaalde stroming aansluiten), politieke kranten, tijdschriften van elke soort, de wetenschappelijke, literaire, filologische, populariserende periodieken tot en met parochieblaadjes. Een dergelijk onderzoek zou kolossale afmetingen aannemen, indien het op nationale schaal zou worden doorgevoerd; daarom zou men voor een enkele stad of een aantal steden een reeks studies kunnen maken. Een correspondent van een krant zou dit onderzoek moeten hanteren als algemeen ontwerp voor zijn werk, hij zou het zelfs voor zichzelf moeten maken: hoeveel mooie feuilletonistische beschouwingen zou men over dit thema niet op stads- of streekpagina kunnen schrijven!
De pers is weliswaar het meest dynamische deel van deze ideologische structuur, maar niet het enige: alles wat op de openbare mening direct of indirect inwerkt of kan inwerken, behoort daartoe: de bibliotheken, de scholen, de diverse kringen en clubs, tot en met de architectuur, de aanleg van straten en hun namen. Men zou de positie die de Kerk in de moderne maatschappij inneemt, niet kunnen verklaren, indien men geen weet heeft van de dagelijkse geduldige inspanningen die zij onderneemt om haar eigen sector van deze materiële structuur van de ideologie permanent verder te ontwikkelen. Een dergelijk, serieus opgezet onderzoek zou een zekere betekenis hebben: behalve dat het een levend histories model zal opleveren van een dergelijke structuur, zou het ons de gewoonte leren de krachten die in de maatschappij werkzaam zijn, voorzichtiger en nauwkeuriger te taxeren. Wat kan een klasse van vernieuwers stellen tegenover het grandioze stelsel van loopgraven en fortificaties van de heersende klasse? De geest van de afsplitsing, het in toenemende mate verwerven van het bewustzijn van de eigen historische persoonlijkheid. De geest van de afsplitsing die ernaar moet tenderen zich van de hegemoniale klasse uit te strekken tot de klassen waarmee zij potentieel is verbonden: dat alles vereist een complexe ideologische arbeid waarvoor de eerste voorwaarde de exacte kennis van het gebied is, dat van zijn menselijk massa-element moet worden bevrijd. (Passato e Presente).
De lezers
De lezers moeten naar twee principiële gezichtspunten worden beschouwd:
1) als ideologische elementen, filosofisch ‘veranderbaar’, in staat te veranderen en zich te vormen;
2) als ‘economische’ elementen, die de publicaties aanschaffen of ze door anderen kunnen laten aanschaffen.
Beide elementen zijn in werkelijkheid niet altijd van elkaar te scheiden, omdat het ideologische element een stimulans voor de economische koophandeling en de verbreiding is. Niettemin moet men bij het opstellen van een uitgeversplan beide aspecten uit elkaar houden, opdat de berekening realistisch en niet bepaald wordt door wishful thinking. Overigens beantwoorden op economisch vlak de mogelijkheden niet aan de wil en aan de ideologische impuls; daarom moet men het van tevoren zo inrichten, dat de mogelijkheid van ‘indirecte’ aanschaf bestaat, d.w.z. dat deze wordt gecompenseerd door het verrichten van diensten (distributie, colportage).
Een uitgeverij publiceert uiteenlopende typen van tijdschriften en boeken, al naargelang het uiteenlopende culturele niveau. Het is moeilijk vast te stellen, hoeveel potentiële ‘klanten’ er zijn op ieder niveau. Men moet uitgaan van het laagste niveau en aan de hand daarvan het commerciële ‘minimumplan’, d.w.z. de meest realistische raming opstellen, waarbij men er evenwel rekening mee moet houden, dat de beginvoorwaarden door de activiteit veranderd kunnen (en moeten) worden, niet alleen dat de klantenkring kan (moet) uitgebreid worden, maar dat er een hiërarchie van behoeften die vervuld moeten worden, kan (moet) worden opgesteld, en bijgevolg een hiërarchie van handelingen.
Het is duidelijk, dat de traditionele uitgeverijen zijn gebureaucratiseerd, d.w.z. niet meer de behoeften stimuleren en vervolgens de bevrediging daarvan organiseren: daarom is het vaak voorgekomen, dat het chaotische individuele initiatief betere vruchten afwierp dan het georganiseerde initiatief. In werkelijkheid was er in dit tweede geval helemaal geen ‘initiatief en geen ‘organisatie’, maar alleen bureaucratie en fatalistische sleur. De zogenaamde organisatie was vaak in plaats van een optimalisering van de inspanningen een narcoticum, een rem, ja regelrechte obstructie en sabotage. Overigens kan men niet van een serieuze journalistiek en uitgeversbedrijf spreken wanneer het volgende element ontbreekt: het organiseren van de afnemers, van de verkoop, omdat het (althans overwegend) een bijzondere klantenkring betreft, en zij een bijzondere organisatie vereist, die nauw met de ideologische oriëntatie van de verkochte ‘waar’ is verbonden. Een algemene opmerking luidt, dat bij een moderne krant de werkelijke directeur de administratieve directeur is en niet de hoofdredacteur. (Gli intellettuali e l’organizzazione della cultura)
De publieke opinie
De zogeheten ‘publieke opinie’ is nauw verbonden met de politieke hegemonie. Zij is het punt waar ‘maatschappij’ en ‘staat’, consensus en macht elkaar raken. Indien de staat een weinig populaire actie wil inleiden, creëert hij preventief de passende publieke opinie, d.w.z. organiseert en centraliseert bepaalde elementen van de maatschappij. Geschiedenis van de ‘publieke opinie’: natuurlijk zijn er altijd elementen van de publieke opinie geweest, ook in de Aziatische satrapieën; maar de publieke opinie in de huidige zin van het woord is ontstaan aan de vooravond van de ondergang van de absolutistische staten, d.w.z. tijdens de strijd van de nieuwe burgerlijke klasse om de politieke hegemonie en voor de verovering van de macht. De publieke opinie is de politieke inhoud van de openbare politieke wil, die ook verdeeld kan zijn; daarom is er strijd om het monopolie van de organen van de publieke opinie: kranten, partijen, parlement, opdat een enkele kracht de opinie en bijgevolg de nationale politieke wil vormt, en de discensus wordt verstrooid tot anorganische, fijne stofdeeltjes.
Onder de elementen die in de jongste tijd de normale uitoefening van de publieke opinie door de partijen met welomschreven programma’s hebben gestoord, moeten in de eerste plaats genoemd worden de boulevardpers en de radio (daar waar deze zeer verbreid is). Zij maken het mogelijk om op stel en sprong uitbarstingen van paniek of schijnenthousiasme te provoceren, die het bv. tijdens de verkiezingen mogelijk maken bepaalde doelen te bereiken.
Dit alles hangt af van het karakter van de ‘volkssoevereiniteit’, die om de drie, vier, vijf jaar eenmaal uitgeoefend wordt: het is voldoende om op deze ene bepaalde dag het ideologische (of beter: emotionele) overwicht te hebben om over een meerderheid te beschikken die drie, vier of vijf jaar aan de macht zal zijn, ook wanneer de kiezersmassa’s zich na het wegebben van de emoties distantiëren van hun legale expressie (het legale land beantwoordt niet aan het werkelijke land). De vrije vakverenigingen zijn de organen die – meer dan de partijen – deze boom van de publieke opinie kunnen verhinderen of beteugelen; vandaar de strijd tegen de vrije vakverenigingen en de tendens om ze onder staatscontrole te plaatsen: niettemin is het niet organiseerbare deel van de publieke opinie (met name de vrouwen daar waar ze stemrecht genieten) zo groot dat altijd verkiezingsbooms en -coups mogelijk zijn, waar de boulevardpers en de radio (een door de staat gecontroleerd monopolie) zeer verbreid zijn. Een van de problemen van de politieke techniek die zich vandaag de dag stellen, waarvoor de democratieën echter geen oplossingsmogelijkheden meer vinden, bestaat juist hieruit: intermediaire organen te scheppen tussen de grote, niet beroepsmatig georganiseerde (of moeilijk te organiseren) massa’s, de vakverenigingen, de partijen en constituerende vergaderingen. Vroeger hadden gemeenteraden en landdagen een vergelijkbare functie, maar tegenwoordig hebben zij aan invloed ingeboet. De moderne staten tenderen naar een maximum aan centralisatie, terwijl zich uit reactie daarop federatieve en lokalistische tendensen ontwikkelen; zodat de staat fluctueert tussen centraal despotisme en volledige ontbinding. (Passato e presente)
- Oorspronkelijk verschenen in Te elfder ure 19, Kultuur en politiek 3 – Brecht en het leerstuk, Vertaling: Hugues C. Boekraad. Overgenomen van marxists.org ter gelegenheid van de 84ste sterfdag van Gramsci.
- Uitgelichte afbeelding: By Unknown author – http://eserver.org/, Public Domain, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=2002037