Dagelijks met weinig variatie dezelfde wandeling, de “frisse neus” halen die van hogerhand wordt aanbevolen. En merken hoe klein je wereldje is en tegelijk zo groot als je het er zelf van maakt. In gedachten ben je elders.
De dagelijkse rechthoek langs vier Amsterdamse grachten, soms een vijfde en zesde (ik ga ze niet opsommen) leidt hoe dan ook tot ontdekkingen. De eerste, waarover de verwondering inmiddels wel gezakt is, is dat het massatoerisme echt voorbij is. Ongetwijfeld snakt de misselijkmakende middenstand naar snelle hervatting van deze zegening. Ik zeker niet, en ja, noem het xenofoob en dat is het ook, maar het is wederzijds: dat Amerikaans-Engelse geknauw dat wel dominant aanwezig is hoeft voor mij al evenmin. Dit zijn bij uitstek de lui die zich hier niets aantrekken van de toch al zo aanvechtbare anderhalve meter – elders schrijft men twee meter voor, waarom is anderhalve voor Nederland goed genoeg? De kolonialen, “expats” genoemd, zullen nooit uitwijken, dat mag jij doen.
En dit is een opvallend verschil met de begindagen van deze surrealistische tijd (of is hij hyperreëel?). De rust is allang weer voorbij en ook het voor Amsterdam wel heel wonderlijke tafereel van elkaar vriendelijk toeknikken bij het uitwijken of groeten is voorbij. Een enkeling die hetzelfde hoekje maakt dagelijks (“ik heb vier honden, die laat ik afzonderlijk uit”) groet nog wel, wederzijdse herkenning.
Op botanisch gebied ontgaan je toch ontwikkelingen. De plotselinge aanwezigheid van een (kleine) brandnetel-gezelschap (Urtica urens) vlak bij de buitendeur. Wisten ze onopgemerkt te groeien en dan aanwezig te zijn, uitdrukkelijk en bereid tot prikken? Ik durf niet eens te tellen wat er tussen ze in groeit. Wees aardig voor de brandnetel, ze herbergt zoveel dieren, van de atalanta tot en met de nachtegaal. Nou ja, niet hier. En geldt dat niet bovenal voor de grote brandnetel?
Vergeet de straatmadelief (ook als dat woord alleen overdrachtelijk gebruikt wordt), de plant die het hele jaar door tussen de straatstenen groeit, die de afgelopen honderd jaar een stadsplant bij uitstek is geworden, is de Gouwe (Chelidonium majus). Thijsse weigert terecht het officieel voorgeschreven epitheton “stinkend” te gebruiken, wat stinkt er aan? Het melksap van deze papaverachtige heet giftig te zijn, maar wie gaat het drinken? Al wordt het ook geneeskracht toegeschreven – ik zou er niet aan gaan plukken, zo vanuit de hondenuitlaathoek. Het blad staat er het hele jaar door, bloeien doet hij in april en dan later in het jaar nog eens tot in de winter. Nu dus niet.
Ook dit is weer een soortenrijk gezelschap dat zich als geheel aandient, onopgemerkt tot het opgemerkt kan worden. Gedomineerd door herderstasje, dat tot mijn leedwezen hier ergens op de gracht ieder jaar wordt doodgespoten – dat mag blijkbaar zomaar. En toch komt het terug, onvermoeibaar. Merkwaardig dat pas het fotografisch vastleggen onthult hoeveel groen (alg?) straatstenen herbergen.
Hiervan vind ik het onbegrijpelijk dat het mij ontgaan is bij de dagelijkse wandeling. Uitgelicht ziet u de zijde die zich presenteert aan de voet van de linde, maar de hartjes onttrekken deze boodschap aan het oog. Vorige zaterdag werden de vaste Museumplein-koffiedrinkers aan een andere gracht hier vlakbij ingesloten door de politie en naar de rand van de stad afgevoerd per stadsbus (die dan plotseling weer wel “van de gemeente” is?). Op de loop voor de smeris heeft iemand hier dit bord achtergelaten en pas na een week kom ik op het idee eens te kijken wat die hartjes verscholen houden.
Ik hoef de vaak weerzinwekkende teksten van de virusontkenners niet te onderschrijven om het optreden van de politie namens de al even weerzinwekkende Halsema af te keuren (voor wie het niet begrijpt: ik noem Halsema weerzinwekkend omdat ze een als links vermomde rechtse is). En de opportunistische redenering: dit mag niet want de volgende keer pakken ze “ons”, vraagt om het weerwoord: reactionair rechts krijgt ze toch iedere week weer bij elkaar op dat enorme plein. Ik zie het de linkerzijde nog niet lukken, behalve – en ja, dat was en is belangrijk, bij de antiracistische mobilisatie-op-vaste-plaats, zoals 21 maart en zoals bij de BLM-demonstraties vorig jaar. Alles is nog niet verloren.