Een eiland aan de rand van Europa

De eilanden zijn het volmaakte decor voor een film die in de Steentijd zou moeten spelen: een groot deel van de bodem bestaat uit rechtafgesleten leisteen met spleten tussen de platen zodat figuren met rechte hoeken ontstaan. Men zou het evenals de Giant’s Causeway in het noorden van het Mainland op de een of andere manier voor mensenwerk kunnen aanzien. Nog steniger worden de eilanden door de overvloedige erfscheidingen en afbakeningen van weilanden door hekken van gestapelde stenen, en door de grotendeels verlaten bouwwerken die ook zo gevormd zijn: clocháns (bijenkorfvormige verblijven voor kluizenaars), stallen, huizen en kerken. Grotendeels zijn zij prijsgegeven aan het verval van weer en wind, zelfs of juist ook de presbyteriaanse kerk uit de vorige eeuw in de hoofdplaats Cill Rónáin op Árainn of Aranmhóir, het grootste Rugge-eiland, thans officieel Inis Mhór, het Grote Eiland, geheten ter onderscheiding een noordelijker gelegen Aranmhór.
Er wonen geen niet-katholieken meer op de eilanden.

Sinds de zevende eeuw voor Christus wonen hier mensen, dus de Steentijd is aan de Aran Eilanden voorbijgegaan, en tot het begin van deze eeuw kon men het volhouden, levend van wat schamele veeteelt en vangst van vis en schelpdieren. In de zeventiende eeuw kwam er de medicinale bereiding van gebrand zeewier, kelp, bij als bestaansmiddel, en men ging aardappelen verbouwen op akkers die werden bemest met zeewier. Een schamel bestaan in de verste uithoek van Europa. Ierland is als eerste land in West-Europa tot het christendom bekeerd, maar nog eerder dan dit hoofdeiland werd de verzameling Eilanden in het Westen door monniken bevolkt en bekeerd. Waarschijnlijk kan men zich er dicht bij welke God dan ook voelen, blootgesteld aan de elementen als men er is. Men moet er heel veel voor over gehad hebben om het bestaan op deze onherbergzame stenen eilanden voort te zetten. De mare wil, dat er eigenlijk niets groeit, dat de zomers er op winters of herfsten lijken. De man die de Aran Eilanden tot literatuur verheven heeft, John Millington Synge, stelt het zo voor. Dit is onzin.

Veel bomen vindt men er niet, maar struiken zijn er genoeg: brem, bramen, vlier, meidoorn, haagbeuken en andere. En op de weilanden gedijt een flora zoals Jac. P. Thijsse die misschien bedoelt in het Verkade-album De bonte wei, ook al maakt hij zich daarin zorgen over het dreigende uitsterven van het madeliefje… – maar in Nederland moet een dergelijke flora gevat worden in een Plan en speciaal Herontwikkeld worden. Vanuit floristisch oogpunt zijn de Aran Eilanden rijk, en ook wat vogelsoorten betreft. Zoogdieren zijn minder talrijk; voor het eerst van mijn leven zie ik op een verlaten weg – alle wegen zijn verlaten op het eiland – een doodgereden dwergvleermuis. “Dat was de vleermuis,” is onze als macabere grap bedoelde reactie. Het pasverschenen naslagwerk over de Eilanden dat we later inzien doet ons weten dat het helaas geen grap is: een enkele keer weet een vleermuis Pipistrellus de oversteek van het vasteland te maken, meldt het boek, maar wonen doen ze er verder niet. Ook hier dus weet de automobiele beschaving haar tol te eisen.

Door Synge en andere schrijvers, zoals Yeats die hem juist geïnspireerd heeft, en helaas ook dankzij de hedendaagse schrijver Tim Robinson die nuchter en eerlijk het leven op de eilanden beschrijft zoals hij het nu kan waarnemen, zijn de Aran Eilanden thans een grote attractie. Misschien speelt ook de als documentaire bedoelde film Man of Aran van zekere Flaherty (een van de meest voorkomende namen op het grote eiland) een rol in het aantrekken van toerisme. Weer een Amerikaan die romantisch op zoek is naar zijn roots, en dat nog wel in 1932. De film wordt aangeprezen als de eerste documentaire “etnologische” film die ooit gemaakt is, maar zolang er “wilden” gefilmd worden moeten de wilden “wilden” spelen, dat was al zo in de begintijd van de film. Man of Aran laat mensen ploeteren met zeewier om akkers aan te leggen en laat een etmalen durende jacht zien op een haai die lampolie moet opleveren (geen etmalen op de film natuurlijk, maar het is op den duur wel moeilijk je ogen open te houden). Tim Robinson laat weten dat de o zo authentieke vissers in hun curach (leren kano) bij een bijna honderdjarige letterlijk op zijn sterfbed te rade moesten gaan om te horen hoe je zo’n haai vangt vanuit een curach. Een dodelijk spel met visser, haai en hoogbejaarde man om het ruwe ruige leven dat al niet meer bestond te suggereren. Een vrouw kijkt voortdurend bezorgd de zee op vanaf de leisteenklip, de vis wordt duur betaald. Het zorgvuldig in scène gezette landen in de branding van de curach op een ogenblik waarop er niets gevangen is, waarbij de acteurs nogal wat risico moeten lopen om de vereiste beelden te krijgen: meer dan Synge met zijn merkwaardige verzameling sprookjes van Inis Meáin werd hier een moedwillige mythe van een romantisch wild leven neergezet. Want lezen is nog een hele klus, maar film, dat kunnen we allemaal volgen (ook al ligt het tempo veel te laag voor de nu-generatie).

En dus komen er per jaar zo’n honderdduizend mensen naar de eilanden om dat authentieke ruige wilde leven te zien, en zich te laten foppen met truien die als werkgelegenheidsproject met bijbehorend verhaal zijn ontworpen door de Congested Districts Board (de ontwikkelingsmaatschappij voor overbevolkte gebieden inderdaad). Of de céili’s vooral met het oog op de toeristen worden georganiseerd weet ik niet. Het valt wel te constateren dat de dorpsjeugd naar het bekende lied van Sonneveld en Wiegersma wat verveeld bij elkaar klit op zaterdagavond, enkele meisjes maken er nog wat van met wild gedecolleteerde minijurken, maar ja, als buitenstaander kan ik ook bedenken: die mensen kennen elkaar allemaal allemaal wel, hebben ze elkaar nog iets te zeggen? En toch, ooit moeten ze geen verveeld gevoel gehad hebben, en droegen de vrouwen dag in dag uit rode jurken die de trieste vrijgezel Synge bij de eeuwwisseling duidelijk leesbaar bekoorden. Zevenentwintig eeuwen hebben mensen het volgehouden op deze steenklompen, levend van schelpen, elkaar sprookjes vertellend, pratend over de visvangst en het weer, en enkele geestelijken zochten er in afzondering het hogere: de vele ruïnes van kerken en de clocháns getuigen er nog van. Men was er trots op zijn bestaan op de eilanden: de forten die er te vinden zijn, en die men na bepaald ongemakkelijke en toeristonvriendelijke wandelingen bereikt (toeringcars zijn er niet bij) waren waarschijnlijk geen verdedigingswerken, maar dienden als getuigenis van zekere welvaart. Zevenentwintig eeuwen waren genoeg en nu, in de tijd waarin de elektronische snelweg de woonplaats steeds minder relevant maakt en men bijna nergens meer een kluizenaarsgevoel kan hebben zonder meteen bekijks te trekken, nu geven de bewoners van de Aran Eilanden er de brui aan. Het enige dat hen nog op de eilanden lijkt te houden is ironischerwijze het toerisme dat ontwikkeld is om te zien hoe de mensen er zo leuk eenzaam bijwonen.

Op het grote eiland zie je geen curachs meer, je gaat er per boot in een klein half uur naar toe van Ros Amhíl in Connemara. Alle huizen zijn aangesloten op de bovengronds lopende elektriciteits- en telefoondraden. Nog een veldbiologische primeur: voor het eerst in mijn leven zie ik hier een koekoek zitten zingen. Je kunt ze in het passende jaargetijde vaak genoeg vanuit bosjes horen, maar zo in het open veld, dat is in Nederland zeker niet voor de natuurconsument weggelegd. De al eerder genoemde Thijsse prijst de Texelse telefoondraden die het mogelijk maken vogels te bekijken die anders in het groen verscholen zouden zitten. Het lijkt mij dat de natuurbescherming hier een kans heeft gemist: waar zijn de telefoondraden gebleven? Een andere klemmende vraag is: hoe heeft men ooit vogels kunnen onderscheiden in de lange, zeer lange periode van de mensheid voor de telefoondraad?

De draden voeden bungalowachtige nieuwbouwhuizen waar iedereen televisie en video heeft. Het toerisme heeft de mensen van hun pittoreske armoede verlost, alleen de in zijn tijd al op bedrog berustende film van Flaherty kan de armoede en de strijd om het bestaan waar men misschien op afkomt laten zien. Het is nog een stomme film. De acteurs spraken vermoedelijk geen Gaelic, en dat terwijl de eilanden als belangrijk bolwerk voor het voortbestaan van het Ierse Gaelic gelden.

Arm Ierland, dat zijn nieuwe oude identiteit sinds de vorige eeuw ontlenen moet aan emigranten uit Noord-Amerika die zelf alleen nog Engels spreken. Als de toeristenindustrie echt nog de reden is om zo’n 1300 mensen op de Aran Eilanden te laten wonen (voor de Grote Hongersnood van de jaren veertig van de vorige eeuw waren het er meer dan 3500), dan is het Gaelic verdoemd, veroordeeld tot folklore die niet meer leeft, iets wat onderhouden moet worden door Werkgelegenheidsprojecten. Nu is het nog een levende taal op de eilanden. Ook al is misschien niemand meer monoglot, je krijgt wel mensen te spreken voor wie Engels net zo’n vreemde taal is als voor de marktgevoelige Hollander.

Maar Noord-Amerika is niet alleen geografisch dichtbij. In Cill Rónáin heet een belangrijke pub “The American Bar”. De fish-and-chips-shop ziet er uit als een fastfoodbar en (dat maak je verder nergens in Europa mee, zelfs niet op Mainland Ierland) je kunt er onbeperkt ijswater drinken bij je fish and chips of hamburger. Moeten we hier nu eten? Een man die er zit te eten helpt ons over onze aarzeling heen door ons toe te roepen: “Delicious food!” Verder praat hij tegen een of zijn kind, dat in en uit rent, zeer luid in een aan Achlaute rijk Gaelic. Het doet mij denken aan wat John Peel wel zegt bij de zogenaamde wereldmuziek die hij net zo min verstaat als ik: “It somehow always sounds profound, you think they are singing something like ‘We’re living under conditions dictated by the IMF’ but what they really sing is ‘Do it to me one more time’! Gelukkig is men nog in staat tot triviale gesprekken in het Gaelic zou ik denken, als er alleen nog in gedicht kan worden is het ook mis met zo’n taal. Er is al reden genoeg om somber te zijn over de toekomst ervan.

Honderdduizend toeristen per jaar op eilanden die stuk voor stuk kleiner zijn dan de meeste Nederlandse Waddeneilanden: waar blijft de rust? En dat is nu zo merkwaardig – op de Aran Eilanden kun je nog steeds rust beleven. Bijna geen autoverkeer, ondanks de dwergvleermuis. Af en toe een vliegtuigje van de luchtvaartmaatschappij van de Eilanden. Maar ’s avonds en ’s nachts, als de dagjesmensen die verder ook geen lawaai maken en verloren raken tussen groen en steenhopen, weg zijn, zie je de nog steeds majestueuze verlatenheid van de eilanden. En een sterrenhemel zoals die in Nederland niet meer te zien is, want het is kiezen of delen: of het hele jaar door waterige tomaten, of een sterrenhemel, en dan is het blijkbaar niet moeilijk. De beste manier om de rust van de eilanden te beleven is er langer te verblijven. Misschien moet je er lang genoeg blijven om de volgende vleermuis te kunnen waarnemen.

– Lezing gehouden in november 1994.
Kanttekening Arjen Mulder, ooit filmredacteur van De Waarheid:
Robert Flaherty is de regisseur van Nanook of the North (1922), Man of Aran (1934), Elephant Boy (1937), The land (1942) en Louisiana story (1948), een van de liefste films aller tijden. “One often has to distort a thing to catch its true spirit”.

Uitgelichte afbeelding van curach: By Alvaro – Own work, CC BY 2.5, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=1738698