Elliott Abrams is door Trump benoemd tot speciale gezant voor Venezuela. Dat betekent dat hij de houding gaat bepalen die de VS aanneemt ten opzichte van Venezuela.
In een stuk van Eric Alterman in ’the Nation’ van 2 februari 2017 kan men enkele onthutsende feiten aantreffen over de man. Conclusie van het artikel: “de loop van zijn omhoogvallende carrière heeft herhaaldelijk de morele verrotting aan het licht gebracht in ons politieke establishment.”
Wie is Elliott Abrams?
Abrams (geboren op 24 januari 1948) is een Amerikaanse diplomaat, advocaat en politicoloog die heeft gediend in posities in het buitenlands beleid voor de presidenten Ronald Reagan en George W. Bush.
– Abrams werd veroordeeld voor het opzettelijk misleiden van het Congres over zijn snode rol in het Iran-contra schandaal en werd vervolgens gratie verleend door George H.W. Bush.
– Als lid van de staf van de National Security Council van George W. Bush voerde Abrams een (korte succesvolle) militaire coup aan tegen de democratisch gekozen regering van Venezuela in 2002, (die na twee dagen door massale protestdemonstraties van de Venezolanen werd afgeblazen) waarbij de Amerikaanse relatie met die regering vergiftigd werd zodra Chávez weer aan de macht kwam.
– Hij werkte ook aan het ondermijnen van de resultaten van de verkiezingen van 2006 in de Palestijnse gebieden, een beweging die uiteindelijk de meest radicale elementen van Hamas versterkte en de mogelijkheid van een democratische vrede tussen Israël en de Palestijnen – misschien voor altijd – onmogelijk maakte.
Maar dit zijn nog steeds relatieve misdrijven in het dossier van Abrams.
Als assistent-minister van buitenlandse zaken voor mensenrechten zorgde Abrams ervoor dat generaal Efraín Ríos Montt, de toenmalige dictator van Guatemala, “daden van genocide” kon uitvoeren – dat zijn de juridisch bindende woorden van de door de Verenigde Naties gesteunde Commission for Historical Clarification – tegen de inheemse bevolking in het Ixil-gebied van het departement Quiché, zonder enige hinderlijke tussenkomst van mensenrechtenorganisaties, laat staan de Amerikaanse regering.
Terwijl de massamoorden plaatsvonden, pleitte Abrams in het Congres voor militaire hulp aan het bloedige regime van Ríos Montt. Hij schreef de moorddadige dictator toe dat hij “aanzienlijke vooruitgang had geboekt” met betrekking tot mensenrechtenkwesties. Abrams ging zelfs zo ver dat hij erop stond dat “de hoeveelheid moorden op onschuldige burgers stapsgewijs wordt verminderd” alvorens te eisen dat het Congres geavanceerde wapens aan het regime moest leveren omdat de vermeende “vooruitgang [moet] worden beloond en aangemoedigd”.
Bevorderd tot assistent-minister van buitenlandse zaken voor inter-Amerikaanse aangelegenheden, heeft Abrams herhaaldelijk de voortdurende protesten naast zich neergelegd van organisaties die aandacht vroegen voor de massamoorden van zowel Ríos Montt als de niet minder bloeddorstige president Vinicio Cerezo Arévalo, die minder dan drie jaar later aan de macht kwam. Tijdens het bewind van de laatste, “dreef het leger de hele bevolking van een dorp naar het gerechtsgebouw, verkrachtte de vrouwen, onthoofdde de mannen en bracht de kinderen buiten het dorp om hen tegen de rotsen dood te slaan”, aldus ‘Inevitable Revolutions’, de klassieke geschiedenis van de Verenigde Staten in Midden-Amerika van Walter LaFeber.
In die tijd werd een leider van de Guatemalaanse ‘Mutual Support Group’ (een organisatie van moeders van de verdwenenen), haar broer en haar 3-jarige zoon dood aangetroffen in hun kapotte auto. Abrams steunde niet alleen de onzinnige officiële verklaring (er was “geen bewijs anders dan dat de dood het gevolg was van een ongeluk”), hij hekelde ook een woordvoerster van de groep die een onderzoek eiste en beweerde dat ze “geen recht had om zichzelf een mensenrechtenmedewerker te noemen.”
Toen de New York Times een op-Ed publiceerde die de officiële telling van buitenlandse zaken van de massamoorden in twijfel trok – door een vrouw die getuige was geweest van een openlijke death-Squad-stijl moord in Guatemala City zonder dit ooit te zien vermeld in de pers – loog Abrams in een brief aan de redactie, en hield vol, zelfs met vermelding van een denkbeeldig verhaal in een niet-bestaande krant dat de moord op de man in feite was gerapporteerd.
“Ik weet niet wat u er over denkt”, zegt de schrijver van het stuk in the Nation, “maar opzettelijk de Amerikaanse regering helpen bij het plegen van genocide, terwijl tegelijkertijd karakter en reputatie van degenen die deze in de openbaarheid proberen te brengen ondermijnen, lijkt mij veilig binnen de definitie van ‘oorlogsmisdadiger’ te vallen.”
George W. Bush en Condoleezza Rice hebben Abrams benoemd op topfuncties op het gebied van nationale veiligheid. De Raad voor Buitenlandse Betrekkingen bood hem een prestigieuze, spraakmakende titel (senior fellow voor studies van het Midden-Oosten) aan en distantieerde zich alleen van hem toen hij president Obama’s ministerskandidaat voor defensie, voormalig senator Chuck Hagel, een ‘antisemiet’ noemde. Abrams is een gerespecteerde insider in het Amerikaanse synagogecircuit en in de Joodse pers, en zelden of nooit heeft iemand hem zijn pro-genocide verleden aangerekend.
“Sinds 1987 schrijf ik over Abrams en zijn misdaden, hier en elders. Ik heb persoonlijk geklaagd bij de voorzitter van de ‘Council on Foreign Relations’, bij talloze rabbijnen die hem boeken om in hun synagogen te spreken, en aan de redacteuren van Joodse kranten die hem publiceren. Ik heb wat spijt gezien, maar er is nooit actie ondernomen.” Schrijft Alterman.