Orde heerst in Berlijn – 14 januari 1919

‘Orde heerst in Warschau’, deelde Minister Sebastiani in het jaar 1831 aan het Parijse parlement mee, toen de soldatenmeute van Paskievitsj, na de gruwelijke stormaanval op de voorstad Praga, de Poolse hoofdstad was binnengerukt en begon met het beulswerk op de opstandelingen.

‘Orde heerst in Berlijn!’ verkondigt de burgerlijke pers met veel triomf, verkondigen Ebert en Noske, verkondigen de officieren van de ‘zegevierende troepen’, die door het kleinburgerlijk gepeupel met doeken in de straten worden toegezwaaid, met hoera! worden toegejuicht. De roem en de eer van de Duitse wapens zijn voor de wereldgeschiedenis gered. De jammerlijk verslagenen van Vlaanderen en de Argonne hebben hun reputatie weer hersteld door de prachtige overwinning — over de 300 ‘Spartacisten’ in het blad ‘Vorwärts’. De tijden van de eerste roemrijke inval van Duitse troepen in België, de tijden van Generaal von Emmich, de overwinnaar van Luik, verbleken bij de daden van Reinhardt en zijn volgelingen in de straten van Berlijn. Neergestoken parlementariërs, die wilden onderhandelen over de overgave van de ‘Vorwärts’ en door de soldatenmeute van de regering met de geweerkolven dusdanig werden toegetakeld, dat de herkenning van hun lijken onmogelijk was, gevangenen die tegen de muur werden gezet en zodanig werden afgemaakt dat schedels en hersenen in het rond spatten: wie denkt er dan nog, bij het zien van zo roemrijke daden, aan de smadelijke nederlagen voor de Fransen, Engelsen en Amerikanen? ‘Spartacus’ heet de vijand en Berlijn de plaats, waar onze officieren weten te zegevieren. Noske, de ‘arbeider’, heet de generaal, die overwinningen weet te organiseren waar Ludendorff gefaald heeft.

Wie denkt daarbij niet aan de overwinningsroes van de meute van ‘de orde’ in Parijs, aan het bacchanaal van de bourgeoisie op de lijken van de strijders van de Commune, van diezelfde bourgeoisie, die even te voren zo erbarmelijk voor de Pruisen had gecapituleerd en de hoofdstad van het land had prijsgegeven aan de buitenlandse vijand, om zelf als de grootste lafaard de benen te nemen! Maar tegen slecht bewapende uitgehongerde Parijse proletariërs, tegen hun weerloze vrouwen en kinderen — hoe laaide toen weer de heldenmoed op van de bourgeoiszoontjes, van de ‘gouden jeugd’ en van de officieren! Hoe raasde toen de dapperheid van de zonen van Mars, die waren bezweken voor de buitenlandse vijand, in bestiale wreedheden op weerlozen, op gevangenen en op gevallenen!

‘Orde heerst in Warschau!’ — ‘Orde heerst in Parijs!’ — ‘Orde heerst in Berlijn!’ Zo lopen de berichten van de hoeders van ‘de orde’ elke halve eeuw van het ene centrum van de historische strijd in de wereld naar het andere. En de jubelende ‘overwinnaars’ merken niet dat een ‘orde’, die periodiek staande moet worden gehouden door bloedige slachtpartijen, onweerstaanbaar haar historisch lot, haar ondergang tegemoet gaat. Wat was deze laatste ‘Spartacus-week’ in Berlijn, wat heeft zij gebracht, wat leert zij ons? Nog midden in de strijd, midden in het triomfgehuil van de contrarevolutie moeten de revolutionaire proletariërs over het gebeurde rekenschap afleggen, de gebeurtenissen en hun resultaten meten aan de grote historische maatstaf. De revolutie heeft geen tijd te verliezen, zij stormt verder — over nog open graven, over ‘triomfen’ en ‘nederlagen’ — in de richting van haar grootse doeleinden. Haar richtlijnen, haar wegen bewust te volgen, dat is de eerste taak van de strijders voor het internationale socialisme. Was een definitieve overwinning van het revolutionaire proletariaat bij deze confrontatie, was de val van Ebert-Scheidemann en een oprichting van de socialistische dictatuur te verwachten? Stellig niet, wanneer men alle momenten rijpelijk in beraad neemt die voor deze vraag beslissend zijn. De achillespees van de revolutionaire zaak op dit ogenblik: de politieke onrijpheid van de soldatenmassa, die zich nog steeds door haar officieren laat misbruiken voor contrarevolutionaire doeleinden tegen het volk, is er alleen reeds het bewijs voor, dat een duurzame overwinning van de revolutie bij deze botsing niet mogelijk was. Anderzijds is deze onrijpheid van de militair zelf slechts een symptoom van de algemene onrijpheid van de Duitse revolutie.

Het platte land, waaruit procentueel een groot deel van de soldatenmassa afkomstig is, wordt evenals voorheen nog nauwelijks door de revolutie beroerd. Berlijn is tot dusver zo goed als geïsoleerd van het rijk. Wel staan de revolutionaire centra in de provincie — in het Rijnland, langs de kust, in Braunschweig, in Sachsen, in Würtemberg — met hart en ziel aan de kant van het Berlijnse proletariaat. Maar toch ontbreekt voorlopig nog de directe gelijke tred van de opmars, de directe coördinatie van de actie; dit zou het oprukken en de slagvaardigheid van de Berlijnse arbeiders onvergelijkelijk veel effectiever maken. Verder verkeren de economische veldslagen, de eigenlijke voortdurende vulkanische voedingsbronnen van de revolutionaire klassenstrijd, pas in het aanvangsstadium — dit wat betreft de diepere samenhang van die politieke onvolmaaktheden der revolutie.

Uit dit alles volgt dat er op dit ogenblik niet kan worden gerekend op een definitieve duurzame overwinning. Was derhalve de strijd van de laatste week een ‘fout’? Ja, wanneer het tenminste om een beoogde ‘opmars’, om een zogenaamde ‘putsch’ zou gaan! Wat was echter het uitgangspunt van de laatste week van strijd? Zoals tot dusver steeds het geval was, zowel op 6 december als op 24 december: een gewelddadige provocatie van de regering! Zoals eerder het bloedbad van weerloze demonstranten in de Chausséestraat en de steekpartij tegen de matrozen, zo was deze keer de aanslag op het Berlijnse hoofdbureau van politie de oorzaak van alle verdere gebeurtenissen. De revolutie opereert nu eenmaal niet uit eigen beweging op open terrein volgens een sluw door ‘strategen’ berekend plan. Haar tegenstanders hebben ook de initiatieven, ja zij ontplooien dit veel meer dan de revolutionairen zelf. Geconfronteerd met de brutale provocatie van de kant van Ebert-Scheidemann, waren de revolutionaire arbeiders gedwongen om naar de wapens te grijpen. Ja, het was een zaak van eer voor de revolutie om onmiddellijk de aanval met alle energie af te slaan, wilde de contrarevolutie niet aangewakkerd worden tot een verder oprukken, en de revolutionaire rijen van het proletariaat, het morele krediet der Duitse revolutie binnen de Internationale niet worden geschokt.

De onmiddellijke tegenstand ontstond ook spontaan en met een zo vanzelfsprekende energie vanuit de Berlijnse volksmassa, dat reeds terstond bij de eerste aanval de morele overwinning door de ‘straat’ werd behaald. Nu is het een intrinsieke wet van de revolutie, een wet van levensbelang, om nimmer bij een bereikte stap werkloos te blijven toezien, passief te blijven stilstaan. De beste afweer is een krachtige houw. Deze elementaire regel van elke strijd geldt pas goed voor alle stappen der revolutie. Het spreekt vanzelf en getuigt van gezond instinct, van de gezonde kracht van het Berlijnse proletariaat, dat het niet berustte in het opnieuw benoemen van Eichhorn in zijn ambt, dat het spontaan besloot tot het bezetten van andere machtsposities van de contrarevolutie: van de burgerlijke pers, van de officieuze nieuwsbureaus, van de ‘Vorwärts’. Al deze maatregelen ontsproten bij de massa uit het instinctieve inzicht dat de contrarevolutie van haar kant zich niet zou neerleggen bij de daar opgelopen nederlaag, maar het zou toeleggen op een algemene krachtmeting.

Ook hier staan wij voor een der grote historische wetten van de revolutie waartegen alle muggenzifterijen en betweterijen van zulke onbetekenende ‘revolutionairen’ van het slag van de USP stuk lopen, lieden die in elke strijd alleen maar onder allerlei voorwendselen ijveren voor de aftocht.

Zodra het grondprobleem van de revolutie duidelijk is gesteld — en in deze revolutie is dat de val van de regering Ebert-Scheidemann, de eerste hindernis voor de overwinning van het socialisme —, dan duikt dit grondprobleem telkens weer in heel zijn actualiteit op. In elke afzonderlijke episode van de strijd worden wij met de fataliteit van een natuurwet met dit probleem in zijn volle omvang geconfronteerd, ook al is de revolutie nog zo onvoorbereid op haar oplossing, al is de situatie nog zo onrijp. ‘Weg met Ebert-Scheidemann!’ — deze leuze duikt onvermijdelijk op in elke revolutionaire crisis, als de enige vruchtbare formule van alle partiële conflicten, en stuwt daardoor vanzelf, door haar innerlijke objectieve logica gedreven, of men het wil of niet, elke strijdepisode naar een hoogtepunt.

Uit deze tegenstelling tussen de toespitsing van de taak enerzijds en de niet aanwezige preliminaire voorwaarden tot haar oplossing anderzijds, in een beginstadium van de revolutionaire ontwikkeling, volgt dat de sporadische gevechten der revolutie formeel met een nederlaag eindigen. Maar de revolutie is de enige vorm van ‘oorlog’ — ook dit is haar bijzondere levenswet, waar de uiteindelijke overwinning slechts door een reeks van ‘nederlagen’ kan worden voorbereid! Wat toont ons de gehele geschiedenis van moderne revoluties en van het socialisme? Het eerste oplaaien van de klassenstrijd in Europa, nl. het oproer van de zijdewevers in Lyon, eindigde met een zware nederlaag. De Chartistenbeweging in Engeland — met een nederlaag. De opstand van het Parijse proletariaat in de junidagen van 1848 eindigde met een verpletterende nederlaag. De Parijse Commune eindigde met een vreselijke nederlaag. De gehele weg van het socialisme is — voorzover men kijkt naar revolutionaire veldslagen — met louter nederlagen bezaaid.

En toch voert deze zelfde geschiedenis stap voor stap zonder ophouden naar de uiteindelijke overwinning! Waar zouden wij heden staan zonder die ‘nederlagen’ waaruit wij historische ervaring, inzicht, kracht, idealisme hebben geput! Wij baseren ons vandaag, nu wij geheel zijn genaderd tot de laatste veldslag van de proletarische klassenstrijd, juist op die nederlagen, waarvan wij er niet één mogen missen, waarvan elk een deel is van onze kracht en van onze doelbewustheid.

Het gaat met revolutionaire strijd net andersom als met de parlementaire strijd. Wij hadden in Duitsland binnen vier decennia louter parlementaire ‘overwinningen’, wij gingen bepaald van de ene overwinning naar de andere. En het resultaat was bij de grote historische krachtmeting op 4 augustus 1914: een vernietigende politieke en morele nederlaag, een ongehoorde ineenstorting, een bankroet zonder voorbeeld. De revoluties hebben ons tot dusver alleen maar nederlagen gebracht, maar deze onvermijdelijke nederlagen zijn een gezamenlijke waarborg voor de toekomstige eindoverwinning.

Uiteraard onder één voorwaarde! De vraag rijst, onder welke omstandigheden de ondergane nederlaag heeft plaats gehad. Was zij het gevolg van het feit dat de voorwaarts stormende strijdlust van de massa’s stuk liep op de onvoldoende rijpheid van de historische voorwaarden, of werd revolutionaire actie zelf verlamd door halfslachtigheid, besluiteloosheid en interne zwakten?

Klassieke voorbeelden voor beide gevallen zijn enerzijds de Franse Februarirevolutie, anderzijds de Duitse Maartrevolutie. De heldhaftige actie van het Parijse proletariaat in het jaar 1848 is de levende bron geworden van de klassenenergie voor het gehele internationale proletariaat. De erbarmelijkheden van de Duitse Maartrevolutie hingen als een blok aan het been van de hele hedendaagse Duitse ontwikkeling. Zij bleven nawerken vanaf de bijzondere geschiedenis van de officiële Duitse sociaaldemocratie tot op de jongste gebeurtenissen van de Duitse revolutie — tot op de zojuist meegemaakte dramatische crisis.

In welk licht nu moet deze historische vraag, de nederlaag van deze zogenaamde Spartacus-week, bezien worden? Was het een nederlaag die voortsproot uit stormachtige revolutionaire energie en de ontoereikende rijpheid van de situatie óf wel uit zwakheid en halfslachtigheid van de actie?

Beide! Het gespleten karakter van deze crisis, de tegenstelling tussen het energieke, vastberaden, offensieve optreden van de Berlijnse massa en de besluiteloosheid, het aarzelen en de halfslachtigheid van de Berlijnse leiding is het bijzondere kenmerk van deze jongste episode.

De leiding heeft gefaald. Maar de leiding kan en moet opnieuw voortkomen door en uit de massa’s. De massa’s zijn het doorslaggevende element, zij zijn de rots, waarop de eindoverwinning van de revolutie wordt gebouwd. De massa’s waren op de hoogte, zij hebben deze ‘nederlaag’ gemaakt tot een keten van die historische nederlagen, die de trots en de kracht zijn van het internationale socialisme. En daarom zal uit deze ‘nederlaag’ de toekomstige overwinning opbloeien.

‘Orde heerst in Berlijn!’ Gij stompzinnige beulsknechten! Uw ‘orde’ is op zand gebouwd. De revolutie zal zich morgen reeds ‘met luide galm verheffen’ en tot Uw schrik onder bazuingeschal verkondigen:

Ik was, ik ben, ik zal zijn!

– Rosa Luxemburg, 14 januari 1919. Die Rote Fahne nr.14
Overgenomen van Marxists.org