Op de Universiteit van Amsterdam (UvA) woedt studentenprotest, als het ware in zakformaat. Vrijwel alle klassieke ingrediënten zijn er. Studenten in protest, bezorgd omdat hun studie steeds meer uitgehold en verschraald wordt vanwege neoliberaal beleid, rendementseisen en vooral bezuinigingen. Een regering die dit bezuinigingsbeleid oplegt. Een College van Bestuur (CvB) dat die bezuinigingen afwijst, net als de boze studenten – maar zich tegen die studenten keert als die studenten met hun protest een regeltje overtreden. Politie die wordt ingezet om het regeltje af te dwingen en er wat gehoorzaamheid in te hameren. Nieuw studentenprotest, nu niet alleen meer tegen neoliberaal beleid maar ook tegen politiegeweld.
Het is een beetje Parijs mei 1968 in miniatuur, al ontbreken vooralsnog de barricaden. Het is mogelijk dat het vuurtje uitdooft, en zo vlak voor de zomervakantie is de tijd voor het studentenprotest om vaart te maken erg beperkt. Het is ook denkbaar dat de zaak verder uit de hand loopt. Dat is, zowel uit anti-neoliberale als vooral ook uit meer antiautoritaire motieven, zeer sterk te hopen. Voor antiautoritaire antikapitalisten hoort steun aan de huidige opstandige studenten dan ook een erezaak te zijn, of zulke radicale antiautoritaire antikapitalisten nu zelf studeren of niet. Dat is het uitgangspunt voor wat volgt: solidariteit met de actievoerende studenten op de UvA en ook elders. Wat volgt beoogt echter verder te gaan dan een solidariteitsoproep.
Ik wil een poging doen om de plaats van studenten en de universiteit in antikapitalistische en antiautoritaire strijd eens nader te bekijken. Wat zijn studenten eigenlijk? En waartoe dienen universiteiten? Zoals zo vaak, zijn de dingen niet helemaal wat ze op het eerste gezicht wellicht lijken. Linkse sympathisanten van studentenverzet hameren nogal eens op de noodzaak van een bondgenootschap tussen arbeiders en studenten. Immers, studenten hebben op zichzelf te weinig maatschappelijke macht om radicale verbeteringen af te dwingen. Arbeiders, onmisbaar in het maatschappelijke productieproces waar de winst op drijft, hebben die macht wel. Arbeiders, zo luidt de redenering verder, hebben belang bij goed en toegankelijk onderwijs, van basisschool tot en met universiteit. De redenering deugt, en is tegelijk totaal ontoereikend.
De redenering deugt: de argumenten kloppen, het gemeenschappelijke belang van studenten en arbeiders is geen onzin. Tegelijk is dit inzicht totaal ontoereikend. Waar het aan ontbreekt is aan kritische reflectie op wat een universiteit feitelijk is. Te gemakkelijk blijft het argument steken in het idee dat we betere universiteiten nodig hebben, democratisch bestuurd door studenten en het personeel, buiten de greep van landelijke politiek en van universitaire managers. Te gemakkelijk overleeft zo het idee dat universiteiten – gedemocratiseerd en kwalitatief verbeterd en wat dies meer zij – goede zaken zijn. Dat zijn het niet, net zo min als kazernes, gevangenissen, slachterijen en wapenfabrieken. Ik wil dan ook graag de stelling verdedigen dat in het verlengde van de noodzakelijke strijd om goed, toegankelijk onderwijs in een zelfbesturende universiteit, onze aanval gericht dient te zijn tegen de universiteit zelf.
De instelling heeft inherente eigenschappen die ieder emancipatoir en bevrijdend potentieel uiteindelijk frustreren. Op de spits gedreven antiautoritair zelfbestuur op universiteiten leidt ertoe dat die universiteiten plaats maken voor iets wezenlijk ánders dan een universiteit. Dat wezenlijk andere zou een praktijk zijn waar het om mensen, inzicht, kennis en kritische reflectie gaat – prioriteiten die geen enkele universiteit ooit heeft waargemaakt of ooit zal kunnen waarmaken. Of zoiets dan nog een universiteit genoemd dient te worden, is zeer ernstig de vraag. Immers, wat is een universiteit? Gereduceerd tot de naakte kern is een universiteit een fabriek, een instelling die producten aflevert.
Die producten zijn niet de proefschriften, doctoraalscripties en examenresultaten die dag in, dag uit worden uitgebraakt door hardwerkende studenten en wetenschappelijke medewerkers. Dat zijn allemaal maar bijzaken van het productieproces, zaken waarmee getoetst wordt of het productieproces naar universitaire wens verloopt. Studenten zijn – in hun activiteit als student – niet primair arbeiders. Ze werken niet voor de professor of voor het CvB. Voor zover ze werken, werken ze… voor zichzelf. Verderop zal hopelijk duidelijker worden hoe dat zit. De relatie tussen student en universiteit is wezenlijk anders dan de relatie tussen arbeider en bedrijf. Studenten verrichten – als studenten althans – geen loonarbeid in gangbare zin. De flexbanen waarmee ze zich in leven helpen houden, zijn natuurlijk wel loonarbeid. Het feit dat zoveel studenten van die banen doen, maakt hen gedeeltelijk tot arbeider. Maar dat gebeurt náást hun rol als student, in combinatie ermee.
Wie fulltime studeert, zonder bijbanen, is geen personeel van wie of wat ook. Studenten zijn geen arbeiders. Althans, niet in de gangbare zin. We zullen verderop zien dat studenten ook productie leveren: ze werken namelijk aan zichzelf-als-product. Maar we lopen op de redenering vooruit. Je kunt studenten al iets beter zien als cliënten van een instelling. Die instelling verleent een dienst. Zoals een vervoersmaatschappij reizigers als cliënten heeft, een ziekenhuis patiënten als cliënten heeft, zo kun je de studenten zien als ‘afnemers ‘van wat de universiteit biedt: onderwijs. Vanuit die logica ligt het voor de hand dat studenten dan ook góéd onderwijs eisen, zoals patiënten goede zorg verlangen en reizigers adequaat en comfortabel vervoerd wensen te worden voor hun geld. Allemaal legitiem, maar met een levensgroot ‘maar’. Hier ligt een marktgericht ‘je krijgt waarvoor je betaalt’ op de loer.
De student als cliënt krijgt het onderwijs waar die student voor dokt, zoals de reiziger het treinkaartje krijgt waar die reiziger voor betaalt. Het minste wat radicale mensen hiertegen in stelling kunnen brengen is dan ook de eis van vrij toegankelijk en voor de gebruiker kosteloze dienstverlening. Gratis reizen, gratis gezondheidszorg en dus ook gratis onderwijs, tot en met universitair niveau. Maar er zit aan de positie van student een heel ander aspect, dat in het idee van studenten als cliënten geheel miskend wordt. Ik zei al dat de universiteit een bedrijf was dat producten aflevert. Ik had ook al gezegd dat die producten niet bestonden uit scripties en proefschriften en dergelijke. Maar wat is dan wel het product dat universiteiten op de markt brengen? Wat leveren universiteiten aan hun afnemers?
Afgestudeerden!
Universiteiten zijn leveranciers van geschoold personeel. Universiteiten ‘maken’ dat personeel, zoals bakkerijen brood maken en hoogovens staal. Aan dat productieproces van personeel gaan eerdere vormen van productie vooraf: basisonderwijs, middelbaar onderwijs, instellingen die als het ware een voorbewerking van aankomend personeel leveren dat op universiteiten en andere vervolgopleidingen verder wordt afgemaakt. Kinderen zijn grondstoffen waar onderwijsinstellingen hun productieproces op loslaten. Leerlingen die hun eindexamen hebben voltooid, zijn de halffabricaten die de middelbare scholen afleveren, om door universiteiten verder bewerkt te worden tot personeel dat rendabel inzetbaar is voor bedrijven en instellingen. Dat is de functie van het onderwijs: de kapitalistische economie en bijbehorende instellingen van capabel en productief personeel te voorzien.
Daarom tolereren ondernemers belastingen die in onderwijs gestoken worden. Ze besteden daarmee een taak uit waar ze anders zelf voor moeten opdraaien. Als ze echter inschatten dat ze beter af zijn als ze rechtstreeks u onderwijsinstellingen betalen, zullen ze wellicht aandringen op privatisering van het onderwijs, Maar ook onderwijs uit publieke middelen en als openbare voorziening vervult de genoemde functie. Nu ziet de student er opeens heel anders uit, nietwaar? Geen semi-arbeider, geen personeelslid van een leerfabriek en ook geen klant van een dienstverlenende instelling. Nee, de student is, vanuit de universiteit in haar maatschappelijke rol gezien, gewoon een product dat nog niet af is. Het onderwijs is het productieproces. De afgestudeerde is het einddoel van dat proces. Docenten staan tot studenten zoals metaalbewerkers staat tot metaal. Of zoals slachters staan tot varkens. Studenten zijn dingen die bewerkt dienen te worden. Dát is de kern van de logica achter de universiteit. Achter élke universiteit. Het is geen leerfabriek. Het is een personeelsfabriek.
Er is natuurlijk een complicatie. IJzer bewerkt zichzelf niet tot staal. Meel bewerkt zichzelf niet tot brood. Studenten zijn echter wel actief betrokken bij hun eigen bewerking, bij hun omvorming tot rendabel personeel. Zij ‘produceren’ mede zichzelf, onder leiding van docenten die als het ware chefs in het productieproces zijn. Dáár zit dan toch een element in waarin studenten toch enigszins wèl arbeiders zijn: als bewerkers van zichzelf. Dit is de rationele kern achter het soort kreten als zou studeren ‘investeren in jezelf’ betekenen. Zo bezien zijn studenten dus zowel product-in-bewerking als mede-producent – van zichzelf. En dan worden ze ook nog eens bejegend als lastige klanten van een bureaucratische instantie. Een vat vol explosief materiaal, alles bij elkaar genomen.
Universiteiten vervaardigen dus iets essentieels voor deze klassenmaatschappij. Ze vervaardigen personeel. En alhoewel ieder sociaal voelend mens zal willen dat dit proces zo menselijk mogelijk plaats vindt, is het ook nodig om te erkennen dat het proces zelf iets onmenselijks inhoudt. Democratisering van de universiteit, een breuk met rendementslogica, kwaliteitsonderwijs met veel aandacht voor de student – prima zaken. Maar de logica van de productie wordt er niet mee doorbroken, de student blijft product-in-wording, oftwel materiaal-in-bewerking, oftwel ding. Diervriendelijk slachten bestaat niet. Mensvriendelijk onderwijs is nauwelijks waarschijnlijker. Mensen zijn niet zomaar dingen. Dit alles helpt verklaren hoe radicaal en fel juist studentenprotest opeens kan ontvlammen. Het is fundamenteel ontkende menselijkheid die hier in protest ontvlamt. Studenten zijn, vanuit het systeem bezien, dingen. Geen mensen. Producten in de maak, bedoeld om op de markt gegooid te worden, tegen betaling.
Studenten zijn tegelijk ondergeschikte producenten die zichzelf helpen maken, zonder zeggenschap over die gang van zaken. Deels producent dus, maar vooral toch product in de maak. Maar tegelijk zijn studenten natuurlijk vooral ook levende wezens, jonge mensen, met hoop, verlangens en ideeën. Dat botst geweldig met de degradatie tot product en semi-arbeider, een vernedering die inherent is aan het hele bestaan van student. Voeg daar de cliënten-onvrede jegens de universiteit-als-dienstverlener aan toe, en je snapt waarom zelfs het kleinste protest in no time kan uitgroeien tot een explosie die de maatschappelijke orde tot in haar grondvesten kan doen trillen en beven. Wie mensen tot dingen maakt, dient niet verbaast te zijn als die dingen zich zeer hardhandig beginnen te keren tegen de verhoudingen en machten die hen tot ding degraderen, dag in en dag uit. En wie het verkeerd vindt om mensen tot dingen te reduceren, kan weinig anders dan de afschaffing van de universiteit als kapitalistische leerfabriek actief en zo nodig hardhandig na te streven.
Kennis, intellect en kritische reflectie zijn te belangrijk om aan universiteiten te worden overgelaten. Al die dingen waarin een mens verborgen zit, verdienen iets beters dan dat. Ze zullen het krijgen ook als het aan hen ligt – en aan ons allemaal.