De schoenpik stijf gezeten …

Dankzij de nationalistische Maulfurz van CDA-leider Sybrand van Haersma Buma, zeg maar Buma, viel Bint flauw van het lachen en ontwaakte in de jaren ’50 van de vorige eeuw. De jaren waarnaar het volluk, zo willen de dames en heren politici ons doen geloven, zo enorm terugverlangt.

Buma hield een warm pleidooi voor het staand zingen van het Wilhelmus, ons schitterende, onbegrijpelijke volkslied, zodat wij, het volk, ons respect zouden betonen aan ons Koningshuis. Vroeger, zo verklaarde Buma, werd dit prachtige lied op scholen geleerd en gezongen. Hij had dat zelf nog meegemaakt. Buma is nu 51 jaar, hij zal rond 1975 de lagere school hebben bezocht. Midden in de roerige jaren na de revolutie van het decennium daarvoor. De jaren dat het nationalisme in Nederland verre van populair was en nota bene in Duitsland, na een verloren voetbalfinale, een forse knauw kreeg. Niemand zou het in die jaren zijn hoofd halen zich af te vragen of hij van Duitse bloed was. Laten we het er maar op houden dat Buma beschikt over een grote fantasie en voor een pathetisch leugentje niet terugdeinst. Verkiezingen doen rare dingen met politici, liegen wordt tot kunst verheven. En dan hebben de meeste politici nog nooit iets van Gogol gelezen.

Niettemin pijnigde Bint zijn geheugen, want in de fijne jaren ’50 van de vorige eeuw had hij wel degelijk elke week zangles op zijn lagere school. In het gymnastieklokaal, met zo’n 40 andere kinderen zittend op de in een rij opgestelde houten banken, alle gezichten gericht op de juf achter de piano. En wat zongen zij dan, zittend? Volksliedjes, vooral volksliedjes.

“Stil nu kinderen, sssst, allemaal rechtop zitten, voeten óp de vloer ja en nu uit volle borst: Komt vrienden in het ronde. Ik tel tot drie!”

Of vier, dat weet Bint niet meer. Maar alle kinderen wisten wat er ging komen. Na het eerste couplet was het de kunst niet te lachen en het refrein ter ontlading te gebruiken.

Want in die jaren ’50 van de vorige eeuw was preutsheid troef en was de strofe “schoon blootgesteld aan weer en wind” een garantie voor beschaamd gegiechel. Bloot was een vies woord, zoals gulp dat ook was. Gelukkig was er dat refrein:

Terlierelom terla!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
Door het roeren van mijn been
Ju ju ju ju ju ju ju ju!

Het ju ju ju werd een schaterlach. Op naar de volgende coupletten. Over de smid die zo hard met een lege zak moest werken. JU JU JU JU!!!

En verderop de stijve schoenpik op zijn pikkelstoel. De rest moest Bint dan meestal van op de gang horen. De juf duldde geen gehinnik tijdens de zangles en in de jaren ’50 kregen hinnikende kinderen nog straf. Daarover werd niet onderhandeld, laat staan gedebatteerd.

Maar het Wilhelmus, nee dat zongen wij niet. Zelfs niet als de nationale driekleur om een of andere reden aan de school hing te wapperen. Dan ook niet. Wij zongen dat lied nooit en ik denk dat als wij het Wilhelmus wél hadden moeten zingen onze ouders daartegen hadden geprotesteerd. De vaandelvlucht van ons zeer gewaardeerde Koningshuis lag nog veel te vers in het geheugen. In de jaren ’50 van de vorige eeuw hadden vrijwel alle Nederlanders nog een geheugen dat normaal werkte. Dat kan Bint van Buma niet zeggen.

Komt vrienden in het ronde

Komt vrienden in het ronde
Minnaars van enen stiel!
Ik zal u gaan verkonden
Hoe ik door ‘t slijperswiel
De kost verdien voor vrouw en kind
Schoon blootgesteld aan weer en wind

Terlierelom terla!
Van linksom rechtsom draait mijne steen
Door het roeren van mijn been
Ju ju ju ju ju ju ju ju!

De smid die moet hard werken
Gestadig voor het vier
Hij durft hem niet versterken
Met ene kan goed bier
Terwijl ik ga op mijn gemak
Soms ook wel met een lege zak

Refrein

De schoenpik stijf gezeten
Op enen pikkelstoel
Moet kaas en droog brood eten
Maar als ik nood gevoel
Dan slijp ik tot den avond toe
En zo heb ik nooit arremoe

Refrein

De kleerfrik maakt ons kleren
Voor acht stuivers per dag
Wil hij zijn loon vermeren
Hij snijdt meer dan hij mag
Maar ik met mijne slijpersteen
Ik win meer in een uur alleen

Refrein

De maalder moet graan malen
Tot in het fijnste meel
Hij doet dubbel betalen
Voor zijne droge keel
Maar ik door ijver en door vlijt
Ik win mijn brood in eerlijkheid

Refrein

Mijn vrouw die roept victoria
Over den slijpersstiel
Zij vindt de grootste gloria
In’t draaien van mijn wiel
Mijn kinders hebben geen ongemak
Zij lopen met de bedelzak

Refrein

Sa vrienden voor het leste
All’ ambachten zijn goed
Maar ‘t mijn is toch het beste
Schoon ik soms slapen moet
Op hooi en strooi in ene stal
Ik heb de kost voor niemendal!

Refrein