De insecten van vroeger

Klik er op om een glimp van de ooievaar op te vangen
Klik er op om een glimp van de ooievaar op te vangen
Thijsse schrijft in zijn boek over vogelzang dat je je raam of deur maar hoeft open te zetten en je hoort vogels – ongeacht het seizoen, hoewel augustus de stilste maand is. Toen ik het las drong tot mij door dat het waar was. Bijzonder en toch alledaags. Enkele decennia later is het opvallend stil als ik het advies van Thijsse opvolg. De meest vaste zangers zijn verdwenen uit de stedelijke omgeving waar ik mij bevind. Er was de tijd van het jaar dat je er veel doodgereden op het wegdek in de straten zag, ze vlogen dan laag over de grond. Bij tuinvogeltellingen komt de huismus nog steeds bovenaan of zeer hoog genoteerd, maar zolang als ik er aan meedoe heb ik er maar een doodenkele keer een gezien. Een van de oorzaken van het op veel plaatsen verdwijnen van de huismus is een tekort aan insecten, waarmee de jongen gevoerd worden. De volwassen huismus is hoofdzakelijk zaadeter. Niet alleen de afwezigheid van de huismus maakt dat de Silent spring van Rachel Carson in grote trekken werkelijkheid is. Of het nu DDT is of andere “gewasbeschermingsmiddelen”, de uitbundige aanwezigheid van insecten waarvan de vogels leven is er niet meer. En daarmee is ook de vanzelfsprekende aanwezigheid van zangvogels voorbij.

Boven de straat hingen – als kind ontging het mij dat hun aanwezigheid aan seizoenen gebonden was – grote libellen. Je kon ze wat beter bekijken op de spoordijk, het enige “groen” direct in de buurt, behalve de bomen. Op de dijk sprongen ook veel sprinkhanen rond. Vraag mij niet wat ons er toe bracht ze te vangen en met een blaadje groen in een potje te stoppen. Waaruit ze tenslotte ook weer ontsnapten, gelukkig achteraf. In de tuin krioelde het van dierenleven. Veel kevers als blikvangers, in allerlei maten: kortschildkevers, ook wel zwartlijven genoemd, tuinloopkevers en ook weer die sprinkhanen. Niet zo lang geleden kwam ik bij een maandelijkse demonstratie haast ambtshalve op spoordijken. Ik zag er geen sprinkhanen meer – en die vallen op doordat ze eenvoudigweg wegspringen waar je loopt. Of moet ik sprongen zeggen? Ik tuinier ook al weer jaren en pas als ik er bij stilsta in gedachten mis ik die overvloed aan kevers, ik kom ze nog maar zelden tegen. Zoals er ook geen huisvliegen meer alleen of groepsgewijze hoeken slaan om de lamp. Misschien is het uit beeld verdwijnen van de huisvlieg een gevolg van het wegbergen van voedsel, ooit was een koelkast niet een alledaags huishoudvoorwerp. Maar ook hier weer: een opvallende verandering die zich in mijn levenstijd voltrokken heeft.

Hoogzomer, wij banen ons een weg over een moeilijk begaanbaar paadje door het struikgewas. Komen zowaar een sprinkhaan tegen. En op het weiland, daar verderop, zit zowaar een ooievaar. Zonder telelens is wat hier staat het beste dat ik kan vertonen van het vastleggen van dit dier. Dat op de rand van uitsterven heeft gestaan in Nederland, en waarvan ik de aanwezigheid inmiddels alweer bijna gewoon ga vinden, net als van de blauwe reiger. Voorbij het punt waar we wilden aankomen zien we een landbouwmachine in actie. Vroeger zou je zeggen: een boer ploegt er. Wat er precies geploegd wordt weet ik eigenlijk niet, maar er zit iemand in een stuurcabine en de grond wordt opengereten. Achter de machine aan zwermen houtduiven, kauwtjes, kraaien, meeuwen en ook twee statige ooievaars. Er valt daar heel wat te halen uit grond die blijkbaar nog niet levenloos gespoten is. Ook dat is tamelijk bijzonder hier in de bollenstreek.

Ik zou wel willen weten of al die vogels dan wel bijvoorbeeld kevers oppikken, dat er larven in de grond hun rust verstoord zien en eindigen in snavels staat vast. Grond die nog niet doodgespoten of -gegierd is, ook dat is bijzonder inmiddels. Zoals gangbare landbouwmethoden van nog maar zo kort geleden “alternatief” of permacultureel heten, plotseling als het ware.