Een zeker naïef vooruitgangsoptimisme is in opmars. Volgens Barack Obama leven we in de best mogelijke tijd, filosoof Maarten Boudry hamert op het ongelijk van de doemdenkers, de Zweedse historicus Johan Norberg stelt dat we het ontzettend goed hebben en ook Gwendolyn Rutten beweert graag dat we geen enkele reden hebben om niet optimistisch te zijn. De nieuwe vooruitgangsoptimisten maken zich sterk dat ze zich beweren op feiten. Statistieken tonen het aan: we hadden het nog nooit zo goed en wie dat ontkent, ontkent de feiten.
Er zit natuurlijk een zekere aantrekkelijkheid in het vooruitgangsoptimisme. Iedereen hoort graag dat we eigenlijk toch niet zo slecht bezig zijn, dat we ons niet zoveel zorgen hoeven te maken en dat we ook dat ellendige schuldgevoel met een gerust hart kunnen afwerpen. Stellen dat we opnieuw mogen geloven in de toekomst is een stil schouderklopje uitdelen aan wie het heden bepaalt.
Alleen, klopt het wel? Hebben we het schouderklopje wel verdiend? En is de wetenschappelijke bewijslast die het vooruitgangsoptimisme schraagt wel zo sluitend?
Cijfers en geschiedenis
Nagenoeg alle predikers van het nieuwe vooruitgangsoptimisme beroepen zich rechtstreeks of onrechtstreeks op het werk van de befaamde sociaal-psycholoog Steven Pinker.
Pinkers strategie is de volgende: hij probeert met bergen statistisch materiaal aan te tonen dat de mens er doorheen de eeuwen steeds beter in slaagt om empathie te betonen met de soortgenoten. Er zit dus een opwaartse morele lijn in de geschiedenis, aldus Pinker. En dat resulteert in steeds minder geweld en een dalende kans om door geweld om het leven te komen.
Wie het werk van Pinker leest wordt omvergeblazen door het cijfermateriaal dat aangedragen wordt om de these te bevestigen. Die cijfers hebben natuurlijk een grote overtuigingskracht: ze dragen het aura van objectiviteit en onpartijdigheid met zich mee en geven het betoog van Pinker zo een zekere onweerlegbaarheid mee.
(Lees verder bij de bron van dit artikel)
Via:: dewereldmorgen.be