Nu de “populisten” aan de macht komen of kunnen komen is er een hernieuwde aandacht voor de term. Want, inderdaad, het is een containerbegrip, te pas en te onpas gebruikt en het gebrek aan precisie laat dan niet toe de politiek van een Trump of een Orbán of een Erdoğan goed te duiden. Wat in de mainstream media lang werd gebruikt als een pejoratieve term voor alles wat niet binnen het gangbare systeem paste, blijkt nu bij te dragen tot verwarring en onduidelijkheid.
We hebben over populisme al meer dan 12 jaar geleden samen met Jan Blommaert, Dieter Lesage en Marc Holthof bij EPO een boek uitgegeven. En we lagen al meer dan een kwart eeuw geleden, in februari 1992, aan de basis van Charta 91 met een manifest dat opriep voor een burgerbeweging tegen de verrechtsing.
Crisis van de democratie
Het begrip “populisme” bestaat natuurlijk al langer, maar is gemeengoed geworden in de duiding van de crisis van de bestaande politieke orde. Die orde, de genaamde moderne democratische natie-staat en zijn internationale betrekkingen, is een product van de verlichting, de industriële revolutie en de negentiende eeuw. In die omwenteling is de legitimiteit van de macht stelselmatig verschoven van een goddelijke orde en een uitverkoren adel en geestelijkheid – en met een bevolking van stemloze onderdanen – naar een moderne staat, met gescheiden wetgevende, uitvoerende en gerechtelijke machten samengesteld uit verkozen ( of door verkozenen benoemde) mandatarissen – en met een bevolking van burgers met zeggenschap. Dat is wat we de representatieve democratie noemen, een geheel van instellingen die via verkozen vertegenwoordigers de wil van het volk uitvoeren. Dat de democratisering van dat systeem nogal wat voeten in de aarde had – van cijnskiesrecht naar meervoudig en dan enkelvoudig stemrecht, van mannen naar alle geslachten, van alleen ingezetenen naar andere EU-burgers of andere vreemdelingen, van lokaal over regionaal en nationaal naar Europees,… – en dat dat niet zonder conflict en strijd verliep laten we nu even in het midden. Het principe was dat de wil van het volk via burgerschap de macht in de staat vormde.
Die politieke democratie is in de twintigste eeuw nog verruimd met een sociale democratie. De staat nam immers steeds meer economische regulering op zich via regelgeving, fiscaliteit, technologisch- of onderwijsbeleid . En de sociale verhoudingen verliepen steeds meer via strijd en onderhandelingen tot collectieve overeenkomsten. Vandaar dat de staat niet alleen puur politieke of juridische taken opnam, maar ook via de welvaartstaat een sociaal contract en sociale vrede poogde te garanderen.
(Lees verder bij de bron van dit artikel)
Via:: dewereldmorgen.be