Dunya Yunis en de duistere kant van de wereldmuziek

Op de LP Music in the World of Islam, 1: The Human Voice (1976) staat een bepaalde track waarop de stem van Dunya Yunis te horen is, een zangeres waar verder geen spoor van terug te vinden is. (Er wordt wel beweerd dat ze eigenlijk Yusin of Yasin zou heten, maar dat levert evenmin iets op.) Ze zou uit Algerije komen, maar ook dat is vrij vaag. De opnames zijn in elk geval in Beiroet (Libanon) tot stand gekomen in het kader van een serie etnomusicologische boeken en langspeelplaten.

Abu Zeluf door Dunya Yunis:

‘Lebanese mountain singer’

Brian Eno en David Byrne gebruikten dit als sample op hun album My Life in the Bush of Ghosts (1981) voor het nummer Regiment. Het was eigenlijk de bedoeling dat het vreselijk zou klinken, voor een vervreemdend effect, maar het tegendeel geschiedde. Op de hoes werd de artiest aangeduid met de term ‘Lebanese Mountain Singer’ en abusievelijk vermeld als ‘Dunya Yusin’. Ook op The Carrier (track 8) is zij te horen, eveneens met flarden uit ‘Abu Zeluf’. (Over dat nummer – Abu Zeluf dus – en de herkomst ervan werd met geen woord gerept. Op latere persingen veranderde dat enigszins, maar niet om over naar huis te schrijven. Het heeft dan ook even geduurd voor men de link wist te leggen.)

‘Regiment’ is achteraf de meest aansprekende track van dit iconische album gebleken. Sindsdien is de bewuste passage nog wel vaker gesampled. Wat dat aangaat mag Pump Up the Volume van de gelegenheidsformatie M|A|R|R|S uit 1987 niet onvermeld blijven. (Voor wie altijd al heeft willen weten uit welke muziekfragmenten Pump up the Volume allemaal wel niet is samengesteld, wordt een en ander hier haarfijn ontleed.)

over schizofonie en schismogenese

– Does this global village have two-way traffic?

(een vaak aangehaald citaat van Jon Pareles van de Rolling Stone, uit zijn recensie van My Life in the Bush of Ghosts (1981))

Over het gebruik door Eno en Byrne van Dunya Yunis’ stemgeluid zijn ook wel harde en verwijtende woorden gevallen. Dat kwam eerst wat hoogdravend op mij over, maar uiteindelijk toch maar het essay waar iedereen naar verwijst, Entangled Complicities in the Prehistory of “World Music”: Poul Rovsing Olsen and Jean Jenkins Encounter Brian Eno and David Byrne in the Bush of Ghosts (2010), erop nageslagen:

Canadian composer R. Murray Schafer coined the term schizophonia (1977:90) to refer to the splitting of sounds from their sources. What he had in mind was the technological process of sound recording. The nervousness of his schiz-word captured the modernist worry that splitting means loss, a diminution in the relationship between a “live” original and it’s technologically mediated double. But what about the possibility that schizophonia might signify as much about amplification as it does about diminution? This takes us to the considerably more complex dialectic that proceeds from the ontology of the split, the possibility for new circulatory lives, for new social and aesthetic meanings.

What happens when the contents of once-more-marginal “ethnographic” recordings are renegotiated? What happens when “other” voices and sounds are variously edited, copied, or sampled for incorporation into highly commercial pop or avant-garde productions with different aesthetic agendas, global circulatory routes, and ownership regimes? What is amplified by this kind of sonic recontextualization and resignification?

Feld’s “world music” essays (1988, 1994, 1996, 2000) argue that this is where schizophonia becomes schismogenesis, a spiraling and intertwining mutualism of difference heightened and difference denied. And what it produces is a discourse of anxiety. It is the anxiety that “world music” rests on economic structures that turn intangible cultural heritage into detachable labor. It is the anxiety that this detachability marginalizes, exploits, or humiliates indigenous originators. It is the anxiety that elite pop artists and global corporations are consolidating music ownership in centers of power while promoting leisure audio-touristing.

Vrij weergegeven: in de commerciële wereldmuziek worden oorspronkelijke opnames vaak uit hun verband gerukt en naar believen uitvergroot of juist plat geslagen, terwijl de uitvoerende artiesten het nakijken hebben. En wij als audio-toeristen hebben geen idee van de onderliggende (machts)structuren. De rest van het artikel beoogt dit te illustreren door na te gaan hoe Eno en Byrne aan die ene track gekomen waren. Het komt erop neer dat ze ‘er tegenaan liepen’ en er nooit iets over copyright op papier gezet is – al hebben Olsen en Jenkins, de etnomusicologen in kwestie, wel een soort van vergoeding ontvangen.

Maar wie er helemaal bekaaid vanaf kwam, was Dunya. Ze werd aan Olsen voorgesteld als de 22-jarige protégée van Munir Bashir, een beroemde (o)ud-speler uit Irak. Olsen beloofde dat de opnames die hij gemaakt had slechts voor wetenschappelijke doeleinden gebruikt zouden worden en daar gingen Bashir en Dunya’s vader mee akkoord. Maar het liep anders en tegen de tijd dat Eno en Byrne dit bloempje uit de muzikale hoorn des overvloeds plukten, was het blijkbaar niet eens meer boeiend hoe het zangeresje uit de bergen ook alweer heette.

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.