Hij appt: hij heeft zijn slot gesmeerd maar krijgt hem niet open. Tussen kwart voor zeven en zeven heeft hij wel even tijd. Zijn ze goddomme het huis uit, moet je er nog achteraan. Verdomde mantelzorg. Ik scheur erheen, fiets staat tegen het hek, hij staat ernaast als een kleine jongen.
-Gaat niet open…
Ik pak een spuitbus uit mijn tas, spuit spul in het slot.
-Ik heb hem al gesmeerd.
-Ik smeer ‘m niet, ik ontdooi hem. Sleuteltje.
Ik duw het sleuteltje in de cilinder, geen beweging, gebeurt niks.
-Ik moet echt zo weg, hoor.
-Nog even geduld.
-Dit gaat niet lukken. Het zit gewoon vast. Dat zei ik toch?
Hij pakt even mijn hand.
-Is het niet te koud?
-Er is altijd wel wat. Vandaag is het koud.
Ik haal het sleuteltje eruit, wrijf het schoon, duw het terug in de cilinder, dieper.
-Het moet nog wat dieper misschien.
-Nog dieper.
-Wat doe je dan nu?
-Ik probeer contact te krijgen met het draaiende gedeelte.
-O, doe je dat zo? Nog plannen straks?
-Misschien even naar Heesch met die spuitbus.
-To do what?
-Zaak ontdooien daar. Bevroren harten.
– Met die asielzoekers en zo. Ik moet nu echt gaan…
Ik beweeg het sleuteltje, het buigt maar breekt niet, beetje ruimte nu.
-Hij doet klik en dan is-i open. Gaat niet lukken.
Hij doet geen klik, maar krrr.
-Open! Dichtgevroren en verroest. Je moet godverdomme je fiets afdekken.
-Shit, hij is open. Gaaf.
Terug naar huis. Heesch zit dicht. De riekenbrigade is een eierbrigade, besmeurt gemeentehuis. Eerst een varken, nu eieren. Vast ook een Brabantse gewoonte.
Thuis zit de deur op slot. Ik heb een sleutel. Binnen is het warm. Eitje bakken dan maar?