In 1997 heb ik Syrië van noord naar zuid en terug bereisd, vanuit de thuisbasis Aleppo. Het beangstigendste was toen de drukte met Turkse vrachtauto’s op de weg, met hun metalen betondraad dat alle kanten uitstak. Er was geen merkbare snelheidsbeperking, een tractor reed rustig tegen het verkeer in op de weg. We hebben het overleefd.
En als ik mij een mooi landschap voorstel is het de Wadi al-Nasara en de omliggende heuvels, het mooie zachtglooiende groen. Of de verlaten vlakte van het noorden, met zijn verdwenen steden waar op de onverwachtste plaatsen ruïnes van kerken in de akkers opduiken. Ze waren al verdwenen voordat “de moslims” kwamen, moet ik er bij zeggen, het is nog steeds niet duidelijk hoe de steden van wat nu Noord-Syrië is verdwenen zijn. Ik liep door die velden met de kaffiya van Abu Muhamad op, bescherming tegen de felle zon en tegelijk een prettige geur van gewassenheid die ik mis van driehoogachter wasgoed. Drinken uit een put met de gedachte dat Jezus van Nazareth ook zoiets gedaan moet hebben, maar dan met assistentie van een vrouw die een emmertje had, dat er hier gewoon steeds bij lag.
Abu Muhamad stond er op ons te onthalen, iedereen in het dorp, zei hij, zou er schande van spreken als hij het niet zou doen. Toch hebben we het weten af te houden, wel het wonder meegemaakt van brood gebakken in de communale oven. Zijn schamele hutje zou ons weer in verlegenheid hebben gebracht.
De gastvrijheid in het algemeen, ook als je uit nood aanbelt bij mensen omdat je naar de wc moet – dan word je alsnog overladen met eten en drinken alsof het zo hoort. Misschien hoort het zo in Syrië. In Nederland niet…
Als ik mij een periode wens in stilte, studie en contemplatie stel ik mij het klooster van Mar Mousa voor, waar ik Pinksteren heb meegemaakt, en omdat er nog geen Nederlandse bijbel was heb ik er voor gezorgd dat die er kwam. En vervolgens werd het klooster een Nederlandse toeristische attractie, niet door mijn bijbel maar door een boek “Islam is een sinaasappel” – ik heb het niet uitgelezen.
Ik kan doorgaan maar kan het ook weer niet. Hoe is het met Abu Muhamad, met die mensen in de Wadi die over de grond rolden van het lachen om mijn verlegenheid tegenover hun dochter, met de Armeense garageman die droomde over de minirokjes onder de sluiers van de moslimdames terwijl “zijn eigen volksgenotes” die onbekommerd openlijk droegen, de kloosterlingen van Mar Mousa.
Een wereld waar ik kennis mee heb gemaakt wordt aan flarden geschoten met de zegen van de Internationale Gemeenschap. Ik weet dat ook de mensen die het halsafsnijgebaar maakten over het regime niet zitten te wachten op de daadwerkelijke halsafsnijders die bewapend worden door de VS.
Ik kan dit dan ook niet verder afschrijven…