De manier waarop er doorgaans over migratie gesproken wordt, breekt niet met de mechanismen die leiden tot de ontmenselijking van migranten.
Het hedendaagse dominante vertoog over migratie, zoals je het terugvindt in de kranten, op sociale media en zoals het wordt vormgegeven door politici, is in de eerste plaats een ethisch vertoog. Daarmee bedoel ik dat het een vertoog is dat handelt over wat het betekent om het goede te doen of het slechte te vermijden.
Ongeveer alle opinies binnen het hedendaagse debat over migratie kunnen namelijk teruggebracht worden tot twee ethische posities, twee ethische fantasievoorstellingen eigenlijk. Aan de ene kant is er de overtuiging dat migranten slachtoffers zijn. Migranten – en hiermee bedoel ik zowel vluchtelingen, immigranten, sans papiers, asielzoekers en zo meer – worden beschouwd als slachtoffers van de draconische grenzenpolitiek, van oorlog, honger, globale ongelijkheid of armoede. Als goede Samaritanen, zo gaat de redenering, moeten we de hulpeloze slachtoffers helpen, want dat is wat het betekent om goed te doen. Algemeen genomen is dit de ethische positie die voorkomt aan de linkerzijde van het politieke spectrum.Aan de andere kant, en tevens aan de andere zijde van het politieke spectrum, leeft de overtuiging dat migranten geen slachtoffers zijn maar daders, of op zijn minst overtreders van de wet of de norm. Ze worden gerepresenteerd als criminelen, (handlangers van) mensensmokkelaars, profiteurs, terroristen of indringers. Daaraan wordt, logischerwijs, de roep tot straf of verwijdering van het grondgebied aan gekoppeld. Het kan misschien verrassend klinken, maar ook dit is uiteindelijk een ethisch standpunt. Ook hier wordt vertrokken vanuit een aanname van wat goed en slecht is. De ethische reflex die erachter schuilgaat is het basale idee dat “goede mensen” andere “goede mensen” moeten beschermen tegen “slechte mensen”. Zij die ervan doordrongen zijn dat migranten een dreiging zijn, beschouwen het optrekken van grenzen en het uitsluiten van ‘gevaarlijke elementen’ als een daad van goedheid.
De migrant als slachtoffer en de migrant als dader. Dat zijn dus de twee ethische posities waarrond het publieke vertoog over migratie gestructureerd is. Zij die de migrant zien als een slachtoffer zullen een humanitair en verwelkomend migratiebeleid voorstellen, zij die de migrant op één of andere manier zien als een dader zullen voorstander zijn van een hard migratiebeleid, gestut door deportaties, kampen en massamoord.
Het gevolg is dat het vertoog over migratie gekenmerkt wordt door een permanente strijd over de ethische essentie van de migrant – een essentie die natuurlijk niet bestaat. Zij die de migrant zien als slachtoffer zullen pogen om dat beeld verder uit dragen en te laten domineren. Zij die migranten als daders zien zullen dat op een even intense wijze proberen te doen. Kijk in dat verband gewoon naar wat iedere (extreem-)rechtse partij doet in haar propaganda. Zonder uitzondering proberen ze de migrant voor te stellen als crimineel of gevaarlijk. Als een antwoord hierop zullen activisten, ngo’s en sommige, zeker niet alle, linkse partijen erop wijzen dat migranten vooral in gevaar verkeren in plaats van gevaarlijk zijn.
Zodoende is de migrant een figuur die ethisch overgedetermineerd is. De migrant is zowel slecht als goed, hulpbehoevend en gevaarlijk, dader en slachtoffer. De twee ethische archetypes in dit verband zijn misschien wel Aylan, de verdronken peuter die teruggevonden werd op een Turks strand, en de “Terrorist”. Aylan en de “Terrorist” symboliseren achtereenvolgens het ultieme goed en het ultieme kwaad in de witte collectieve verbeelding en structureert het geheel van die verbeelding ook.
De ethische overdeterminatie van de figuur van de migrant leidt tot een debat dat circulair is qua aard, in de zin dat steeds dezelfde argumenten, conclusies en rituelen herhaald worden. Een constante strijd tussen verschillende politieke krachten voltrekt zich om de ethische essentie van de migrant voor eens en voor altijd te bepalen – iets wat dus nooit lukt. In die strijd probeert men steeds specifieke emoties te triggeren zoals angst, empathie, haat of medelijden. Het opwekken van deze emoties is niet alleen een cruciaal onderdeel van een strijd om de ethische essentie van de migrant, het is tevens wat de nieuwscyclus vandaag voortdrijft.
Sociale oorlog
Het ethische vertoog over migranten situeert zich niet louter in de civiele samenleving, het is evengoed het discours waarmee de staat en internationale instellingen hun migratiebeleid legitimeren. Eén van de meest markante voorbeelden hiervan is het onderscheid tussen ‘vluchteling’ en ‘migrant’, een onderscheid waarop zowat het hele migratiebeleid gebaseerd is. En, een onderscheid dat uiteindelijk ook niks anders dan een ethisch onderscheid is.
Officieel gezien is de migrant de persoon die wegtrekt van zijn woonplaats om elders een beter leven uit te bouwen. Het is iemand die dus niet noodzakelijk hulp of steun nodig heeft, wel iemand die gewoon een beter leven wil uitbouwen. De vluchteling echter wordt beschouwd als iemand die hulp nodig heeft, aangezien hij of zij oorlog of vervolging tracht te vermijden. De notie van het vluchten wijst op een immanent gevaar dat de betrokken persoon op een directe wijze bedreigt. De vluchteling is daarom iemand die hulp verdient. Dit onderscheid tussen migrant en vluchteling is een door regeringen, ngo’s en internationale instituties voortdurend gemaakt onderscheid.
Of we kunnen stellen dat de distinctie tussen vluchteling en migrant volledig overlapt met de distinctie tussen slachtoffer en dader valt te bediscussiëren. Maar wat wel zeker is, is dat het onderscheid tussen vluchteling en migrant het startpunt is voor zowel victimisering als criminalisering. Het is in die zin niet zo toevallig dat Staatssecretaris voor Asiel en Migratie Theo Francken heel vaak het onderscheid tussen vluchteling en migrant vaak op scherp stelt. 1 Volgens Francken bestaat het overgrote deel van de migratie richting Europa uit immigranten en niet uit vluchtelingen. Migranten zijn volgens Francken “economische immigranten” die hier “illegaal” verblijven. We kunnen ze niet toelaten omdat, zo gaat zijn redenering, we anders iedereen moeten toelaten en dat gaat niet. De migrant is dus iemand die “teveel” is, voor wiens opvang geen “draagvlak” bestaat en dus iemand die moet verwijderd worden uit de samenleving. Eenmaal die logica ingang vindt, staat de migrant de facto gelijk aan een indringer, een overtreder en uiteindelijk een crimineel. Francken benadrukt wel dat vluchtelingen hulp verdienen, maar die groep maakt volgens hem maar vijf procent uit van de totale migratiestroom richting het Europese continent.
De manier waarop het onderscheid tussen migrant en vluchteling vandaag wordt aangewend gelijkt bijzonder sterk op het eeuwenoude gemaakte onderscheid tussen deserving poor en undeserving poor. Wat betekenen die categorieën precies? Deserving poor zijn armen die beschouwd worden als écht arm, écht in nood. Dit gaat gepaard met het toedichten van morele eigenschappen als goedheid, eerlijkheid of gehoorzaamheid. Omgekeerd zijn de undeserving poor de groep armen die zogezegd onbetrouwbaar zijn, lui zijn, hun armoede aan zichzelf te danken hebben en vaak ook crimineel zijn. Wat zij nodig hebben is bestraffing en heropvoeding in plaats van hulp.
Sinds de veertiende eeuw zijn Europese elites zowat geobsedeerd door het onderscheid tussen deserving en undeserving poor. De context waarbinnen deze categorieën ontstonden en betekenisvol werden was er één van ernstige sociale crisis aan het einde van de Middeleeuwen. De Zwarte Dood en de ontworteling die erop volgde leidden tot een ernstig tekort aan arbeidskrachten. Tegelijk botste het feodale systeem steeds meer op zijn limieten, wat resulteerde in een lange periode van economische stagnatie en instabiliteit. Het onmiddellijke gevolg was een dramatische stijging van het aantal armen. Die armen trokken vanuit het platteland richting de steden in de hoop daar brood, een dak of werk te vinden. Bestaande religieuze liefdadigheidsinstellingen kregen het steeds moeilijker om het toenemende aantal armen op te vangen. Dit verhoogde niet alleen de druk op die instellingen maar ook op de traditionele, christelijke opvattingen over armoede. Binnen het christendom werd het helpen van de armen aanzien als een morele plicht voor iedere christen. De armen zelf werden vaak aanzien als nobel en puur. Vandaar dat ordes zoals de Fransiscanen of de Dominicanen ook armoede als levensstijl aannamen.
Deze christelijke opvattingen over armoede verdwenen niet, maar ze raakten wel in de verdrukking door de effecten van de sociale crisis op het einde van de Middeleeuwen. Vanaf het begin van de Nieuwe Tijd werden armen steeds minder aanzien als nobel en puur. In plaats daarvan werden ze steeds meer veracht, gecriminaliseerd en gewantrouwd. Een symptoom van dat nieuwe wantrouwen was het steeds vaker gebezigde onderscheid tussen deserving en undeserving poor. Deze tweedeling tussen armen die in aanmerking kwamen voor liefdadigheid en hulp en armen die daarvan moeten uitgesloten worden, had een dubbele doelstelling. Uiteraard had het een zeker onmiddellijk economisch nut. Wanneer de toevloed van armen te groot werd en de druk op bestaande liefdadigheidsinstellingen te zwaar kon er met een gerust hard een deel van de armen uitgesloten worden van hulp. Maar armen onderverdelen in deserving en undeserving maakt het natuurlijk ook mogelijk om de armen te criminaliseren, ze te verbannen naar gevangenissen of dwangarbeid te laten verrichten.
Wat al te vaak vergeten wordt, is dat armen eeuwenlang werden opgesloten in zogenaamde work houses, hospitalen, bridewells, houses of correction, landloperkolonies en dergelijke meer. Binnen die instellingen moest ze een regime ondergaan dat zonder meer kan omschreven worden als een terreurbewind. Ze werden gefolterd, gedwongen te werken en misbruikt. Het onderscheid tussen deserving en undeserving diende dus om een oorlog te voeren tegen de onderklassen in de samenleving. Naderhand werd het onderscheid tussen deserving en undeserving ook steeds meer geracialiseerd en geseksualiseerd. Witheid en genderdistincties speelden steeds meer een cruciale rol om deserving van undeserving te onderscheiden.
Wat deze zeer summiere historische schets duidelijk maakt, is dat het onderverdelen van lagere klassen in zij die hulpbehoevend zijn en zij die moeten gestraft worden, bijdraagt tot een machtsconfiguratie die als doel had om onderscheid en ongelijkheid te reproduceren. We dienen ons daarbij goed te realiseren dat insluiting van de onderklassen in de samenleving door middel van liefdadigheid, medische hulp en educatie evenveel deel uitmaakte van die machtsconfiguratie als de gevangenis, het tehuis of de kolonie. Hulp en straf, deserving en undeserving, hulpbehoevend en crimineel mogen op het eerste zicht oppositioneel lijken, in werkelijkheid legitimeren ze elkaar en maken ze zodoende deel uit van een zelfde machtsconfiguratie.
Uiteraard wordt het nu erg makkelijk om de parallel te zien tussen de distinctie migrant-vluchteling en deserving-undeserving. Het onderscheid tussen migrant en vluchteling is niks anders dan een hedendaagse hertaling van een onderscheid dat men eeuwenlang (en eigenlijk tot op vandaag) maakt. De vluchteling wordt aanzien als iemand die hulp verdient, de migrant als iemand wiens uitsluiting en zelfs bestraffing gelegitimeerd is. Het ultieme doel van de asielprocedure vandaag is vluchtelingen van immigranten scheiden, deserving van undeserving. Een enorm apparaat van ambtenaren wordt in stand gehouden om de individuele geschiedenissen van asielzoekers na te gaan. Wanneer asielzoekers erin slagen om zichzelf op waarachtige wijze te portretteren als slachtoffer dat hulp verdient dan volgt er mogelijks een erkenning. Wanneer dat niet het geval is, volgt criminalisering. De hele machine van grenscontroles, van administraties, van kampen en politiediensten is gebaseerd op de ethische distincties tussen deserving en undeserving, vluchteling en migrant. Miljarden euro’s worden geïnvesteerd om dit onderscheid en de machtsverhoudingen die ermee samenhangen dag in dag uit te reproduceren.
Welkom?
Ik vermoed dat het nu ook duidelijk is hoe problematisch het ethisch discours over migratie wel niet is. Onafhankelijk van welke positie je inneemt in dat vertoog, je eindigt steeds met het reproduceren van een staatslogica die het onderscheid tussen deserving en undeserving legitimeert en ook reproduceert. Het zogenaamde debat over migratie vandaag is in vrijwel alle gevallen een slechte parodie op die staatslogica: net zoals de staat voortdurend oordeelt over wie hulp verdient en wie gecriminaliseerd kan worden, doen deelnemers aan het maatschappelijke debat dat ook al te vaak. Ze stellen zich de facto op als rechters die menen te kunnen oordelen over het levenslot van anderen.
Het dominante, ethische vertoog, zowel in zijn linkse als rechtse variant, is een vertoog dat slechts kan gevoerd worden vanuit een positie van witte dominantie. Oordelen over de ethische aard van een subject betekent dat er gesproken wordt vanaf een positie waarin men zichzelf gemachtigd ziet over de ander. Nog anders verwoord, oordelen veronderstelt een machtspositie van waaruit kan geoordeeld worden en de stilte van diegene waarover geoordeeld wordt. Net zoals de onderklassen het onderscheid tussen deserving en undeserving niet bedachten, zo bedachten mensen op zoek naar een beter leven niet het onderscheid tussen migrant en vluchteling. Of het nu armen of migranten of mensen van kleur betreft – in praktijk heel dikwijls dezelfde groep – zij hebben niks te zeggen over de classificaties waarin ze ondergebracht worden en die de rest van hun leven bepalen.
Zelfs de meest uitgesproken progressieve en humanitaire opvattingen binnen het ethische vertoog over migratie, reproduceren een positie van dominantie. Denk bijvoorbeeld aan volgende slogan: Refugees are welcome here. Het is een slogan die vaak gehoord wordt tijdens manifestaties en in vele Westerse landen gebezigd wordt door activisten. Maar wie zijn wij om anderen welkom te heten? De positie van waaruit die slogan geformuleerd wordt, is de positie van de gastheer, van diegene die ontvangt in het figuurlijke huis en dus, in eerste en laatste instantie, zogezegd beslist over de regels van het huis.
Het hele idee van iemand welkom heten houdt enkel steek als je een op zijn minst impliciete conditionaliteit mee in rekening brengt. Zelfs als diegene die verwelkomt zegt dat het welkom absoluut en onconditioneel is, dan blijft het wel een feit dat zij of hij het is die welkom heet. Dit betekent dat zelfs het onconditonele welkom altijd conditioneel blijft voor wie verwelkomd wordt. Ook de taal zelf verraadt de machtsverhouding: je heet iemand welkom – actief – maar je wordt altijd verwelkomd – passief.
Het fundamentele punt dat ik wil maken is het volgende. Volgens mij zijn de ethische onderscheidingen tussen deserving en undeserving, tussen migrant en vluchteling, tussen slachtoffer en crimineel binnen het heersende vertoog over migratie niet echt tegengesteld aan elkaar. Ze maken deel uit van een zelfde machtsconfiguratie en waarborgen het functioneren ervan. De ethische fantasievoorstellingen over de migrant als slachtoffer of dader legitimeren en reproduceren hetzelfde onderdrukkende systeem, dezelfde politiek van uitsluiting en deportatie. Er is niks emancipatorisch aan de migrant voorstellen als een slachtoffer of iemand die hulp verdient. Op geen enkel moment worden de machtsverhoudingen uitgedaagd die ervoor zorgen dat mensen naamloos verdrinken in de Middellandse Zee of stilletjes verkommeren in kampen. Iedere positie binnen het ethische discours versterkt slechts de bestaande orde van prikkeldraad en kampen. Zelfs de meest radicale ethische kritiek daagt op geen enkel moment de witte, binaire distincties uit waarop die heersende orde gebaseerd is.
Levensvormen
Hoe kunnen we uit de wurggreep geraken van een schijndebat waarmee we steeds de heersende orde en praktijken legitimeren? Hoe kunnen we met andere woorden uit het ethische vertoog stappen? Mijn suggestie is om migratie in politieke termen te bestuderen. Politiek gaat altijd, in laatste instantie, over macht en een politieke kijk veronderstelt dus dat we de wereld bekijken doorheen het prisma van machtsverhoudingen. Dat is ook wat ik gedaan heb met het ethisch vertoog over migratie, ik ben het gaan analyseren in termen van machtsverhoudingen en zo heb ik proberen na te gaan vanuit welke posities er gesproken wordt en welke verhoudingen daarmee bestendigd worden. Dan komt een heel ander perspectief te voorschijn dan hetgeen we doorgaans hanteren. Een perspectief dat dwingt tot zelfkritiek, maar evengoed aanzet tot een meer ambitieuze houding voor al wie emancipatie geen hol begrip vindt.
De zeer beperkte oefening die ik hier ondernomen heb met betrekking tot hoe er over migratie wordt gesproken, zou dus uitgebreid moeten. Uitgebreid naar wat? Naar het hele apparaat – dat wil zeggen het geheel van vertogen, wetten, architecturale vormen, wetten, instituties, kennisproductie en zo meer – dat van ‘het zich voortbewegen’ een streng te reguleren daad of zelfs misdaad maakt die men in vele gevallen met de dood bekoopt.
Dat apparaat gaan bekijken in termen van machtsverhoudingen en -posities veronderstelt dat we radicaal breken met de schijnbare vanzelfsprekendheden waarop het steunt. En dan heb ik het meer bepaald over noties als ‘grenzen’, ‘de staat’, ‘witheid’, ‘eigendom’ en het idee dat het louter bestaan op een specifiek snijpunt van ruimte en tijd privileges met zich zou meebrengen. Al die noties zijn historische en dus contingente constructies. Het zal er op aankomen om de genese van die constructies na te gaan, te onderzoeken in functie van welke machtsconfiguraties ze bestaan en welke effecten ze hebben.
Dit mag volgens mij geen louter intellectuele oefening zijn die losstaat van de manier waarop er geleefd wordt of van de manier waarop het met elkaar leven gestalte krijgt. Het problematiseren van categorieën en denkbeelden zal moeten gepaard gaan met het exploreren van nieuwe levensvormen. Levensvormen waarvan we de effectiviteit samen met elkaar zullen moeten onderzoeken en vormgeven, maar die in ieder geval niet langer geënt zijn op privaat eigendom en die breken met het witte, masculiene kader van de natiestaat en andere koloniale opdelingen. De vraag die de titel vormt van deze tekst en doorheen de tekst terugkwam in de vorm van een zelfkritiek, moet daarom opnieuw gesteld worden. Maar deze keer korter, beperkt tot de eerste drie woorden:
Wie zijn wij?
Deze tekst is een sterk ingekorte versie van een lezing die eerder dit jaar gegeven werd op het Cohehre congres te Gent.
Noten:
1Zie bijvoorbeeld https://sceptr.net/2017/07/francken-95-mensen-toekomen-geen-echte-vluchtelingen/
- Oorspronkelijk verschenen bij: dewereldmorgen.be