De duinen ken ik van de allervroegste jeugddagen, de tijd die je nauwelijks bij bewustzijn doorbrengt. Achter op de fiets bij vader (toch al een zeldzame combinatie), enkelknobbels tussen de spaken krijgen bij de afdaling – en dit tot twee keer toe. Verstrikt raken tussen de braamranken, vol klissen rondlopen – paniek over teken was er toen (nog) niet, je moest wel op de paden blijven, niet alleen vanwege het natuurbehoud maar omdat de moffen (zo heetten ze gewoon nog) overal landmijnen hadden gelegd, en ook de zee zat nog vol mijnen. De bruinvissen die regelmatig aanspoelden waren hier waarschijnlijk slachtoffer van geweest, ik heb ze sinds die vroege dagen niet meer gezien op het strand. Ook waren er volop bunkers, daar mocht je niet naar binnen gaan, dat was gevaarlijk.
Een stukje Atlantikwall (die naam kende je niet) is nog terug te vinden bij het station van Castricum, het mag gerust als een soort monument blijven wat mij betreft. De bunkers van de zeereep zijn voorzover ik kan overzien verdwenen.
Als je klein bent, van jaren en misschien zelfs daardoor van stuk, dringt de wereld anders tot je door dan als volwassen wandelaar of fietser. Welke struik verspreidde die toffeegeur die tot je doordrong bij het betreden van het duin? Ik vermoed: de kardinaalsmuts, maar zekerheid heb ik er niet over. De meest typerende geur van het duin, iets wat ik van jongsafaan herken zonder de bron thuis te kunnen brengen – “het duin” is dan het antwoord – blijkt van de tijm te komen. Ik ben hier pas vele jaren later achter gekomen. In mijn biootje hier op Krapuul heb ik het over “wilde tijm” in verband hiermee en ik vind dit nog steeds juist: het is tijm en het groeit in het wild. De officiële naamcommissie van de plantenwereld evenwel vindt dat de tijm die in het duin zo beeld- en geurbepalend is grote tijm heet en dat wilde tijm elders groeit, nauwelijks in Nederland.
Het zij zo. Over geuren in het algemeen: als je niet meer zo dicht bij de grond verkeert merk je hoe die ongeveer per week wisselen, met de bloei van planten en struiken, het harsen van de coniferen – ook typerend: het storten van bollenafval, een praktijk die inmiddels overboord is gezet maar waar we waarschijnlijk de overal opduikende narcissen aan te danken hebben. De geur van rottend bollenloof, ook heel erg “duin”.
Mooi, deze duinserie. Vol geur en kleur en leven. Mijn duin was ‘Kijkduin’ achter de Laan van Poot (geen pun) in DuhHaag. Met een troepje jongens op de fiets langs de Leyweg en Savornin Lohmanlaan naar ons strand, bij weer en wind. Het lange steile duinpad met duinroos aan weerszijde, rozenbottel in de nazomer. Eind jaren ’50 stonden de bunkers er vrij los in het zand, middenop op het strand, van Kijkduin tot aan Hoek van Holland. Fijn om te beklimmen en vanaf te springen in het gele zand. Enkels nog heel. Kwa geur wat minder, meer de lucht van ammoniak en oude pis achtergelaten in de met zand gevulde gewelven. Onze verbeelding van wat daar nog meer allemaal gebeurde op warme zomeravonden. Bij stormweer drijfhout verzamelen en forten bouwen in de branding en die dan zo lang mogelijk bezet houden in de opkomende vloed. Oh DuhHaaag, mooie stad achtah de duinuh…, wat ben je ver weg.
Ten Noorden van Scheveningen tegen Meyendael aan, staan nog twee bunkers, fiere resten van de Atlantikwal hoog op de duinrand, (verboden toegang, dat wel). Fotootje scannen?
L
Geen idee Leo, hoe je die in een commentaar verwerkt krijgt. Ben wel benieuwd natuurlijk. Stuur anders maar naar het redactieadres.
(Ik heb die arme oude rijke De Savornin Lohman iets meer recht gedaan met uw welnemen)
Mooi! Deels herkenbaar zelfs.
Dank voor correctie. Ik geef het toe: ik ben lui.
Foto’s naar redactieadres.